ECLI:NL:RBGEL:2019:6250

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
C/05/353561 / HZ ZA 19-27
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Conservatoire maatregel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de levering van een gebrekkig paard en de kwalificatie van de overeenkomst als consumentenkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de levering van een paard. [eiseres] vorderde onder andere ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding, stellende dat het paard gebreken vertoonde bij de levering. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet als consumentenovereenkomst kwalificeerde, waardoor [eiseres] niet kon profiteren van de bescherming die de wet biedt aan consumenten. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet had aangetoond dat het paard bij de levering niet aan de overeenkomst voldeed. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst werd afgewezen, evenals de vordering tot vernietiging wegens dwaling. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat er geen aanleiding was om de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen. [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/353561 / HZ ZA 19-27
Vonnis van 27 november 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. M.C. Molenaar te Coevorden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaten: mr. L.M. Schelstraete en mr. C.J.M. Bongers, beiden te Oisterwijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 8 mei 2019
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 28 oktober 2019
  • de brief van mr. Bongers van 7 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 8 mei 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet als een consumentenovereenkomst kwalificeert en de zaak verwezen naar de civiele kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
[eiseres] heeft de rechtbank verzocht terug te komen op het oordeel dat de overeenkomst geen consumentenovereenkomst is, omdat er volgens haar nieuwe standpunten zijn.
2.2.
Vooropgesteld wordt dat het vijfde lid van artikel 71 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter naar wie verwezen is, aan die verwijzing gebonden is.
De kantonrechter heeft die verwijzing gebaseerd op het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel dat er geen sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 7:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en daarmee een eindbeslissing gegeven. Ook bij doorverwijzing naar een andere kamer kan op een dergelijke beslissing over de aard van de overeenkomst niet meer worden teruggekomen, behalve als er bijzondere, door de rechter in zijn beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de in dit geval verwijzende rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag.
2.3.
Gesteld noch gebleken is dat het oordeel dat met [gedaagde] is gehandeld en niet met [gevolmachtigde gedaagde] als gevolmachtigde van [gedaagde] op een evidente feitelijke of juridische misslag berust. [eiseres] heeft aangevoerd dat er evenwel een nieuwe onderbouwing van haar standpunten is. Onderzoek op internet heeft haar geleid naar de besloten vennootschap [gedaagde BV] Daardoor heeft zij in de veronderstelling verkeerd dat zij met een professioneel verkoper zaken deed. Deze schijn is kennelijk bewust gewekt door [gedaagde] en [gevolmachtigde gedaagde] en dat moet voor rekening van [gedaagde] blijven, aldus [eiseres] .
Het door [eiseres] bij gelegenheid van het pleidooi in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister van [gedaagde BV] [1] dateert van 7 juni 2018. [eiseres] heeft op 10 april 2019 voor antwoord geconcludeerd in het bevoegdheidsincident en was toen dus al ruimschoots bekend met het feit dat [gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder is van een besloten vennootschap. [eiseres] heeft hiervan in het bevoegdheidsincident echter geen melding gemaakt en alleen aangevoerd dat [gevolmachtigde gedaagde] als gevolmachtigde van [gedaagde] is opgetreden.
Dat de beslissing van de kantonrechter omtrent de aard van de overeenkomst berust op een niet aan [eiseres] toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag kan daarom niet gezegd worden. De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen op het oordeel dat de koopovereenkomst is gesloten tussen twee consumenten en daarom geen consumentenkoop is als bedoeld in artikel 7:5 BW.
2.4.
Nu er geen sprake is van een consumentenkoop, komt [eiseres] niet de bescherming toe van het tweede lid van artikel 7:18 BW. Daarin is bepaald dat indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen zes maanden na aflevering openbaart, vermoed wordt dat de zaak bij aflevering al niet aan de overeenkomst beantwoordde. Nu dat bewijsvermoeden hier niet aan de orde is, is het aan [eiseres] om te stellen en in geval van betwisting te bewijzen dat het paard al bij de aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde.
2.5.
Partijen twisten over de vraag wanneer het dier aan [eiseres] is geleverd. [eiseres] stelt dat dat is geweest op 13 augustus 2017, toen [gevolmachtigde gedaagde] het dier naar de stal van [eiseres] heeft gebracht. [gedaagde] stelt dat het dier op 17 juli 2017 op stal bij [gevolmachtigde gedaagde] longa manu aan [eiseres] is geleverd, na ontvangst van de koopsom door [gedaagde] .
Als moment van levering geldt in dit geval het moment waarop [gedaagde] de macht over het dier heeft overgedragen aan [eiseres] en zij die macht is gaan uitoefenen. Op 14 juli 2017, bij het sluiten van de koopovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] , stond het paard op stal bij [gevolmachtigde gedaagde] . [gevolmachtigde gedaagde] wist van de koopovereenkomst. Op 16 juni 2017 schrijft [eiseres] aan [gevolmachtigde gedaagde] :“de hengst millennium is betaald nu kun jij alles regelen zoals we besproken hebben.” [2] Onweersproken is dat [gedaagde] op 17 juli 2017 de koopsom heeft ontvangen. [eiseres] heeft zich sinds die datum als eigenaar gedragen in die zin dat zij de macht over het dier heeft uitgeoefend en [gevolmachtigde gedaagde] heeft sinds die datum de instructies van [eiseres] gevolgd. Zo heeft [gevolmachtigde gedaagde] in opdracht van [eiseres] het dier laten castreren. Hieruit volgt dat het paard op 17 juli 2017 aan [eiseres] is geleverd. [gevolmachtigde gedaagde] is toen het dier gaan houden voor [eiseres] in plaats van voor [gedaagde] .
[eiseres] heeft het dier na de levering aan haar nog enige weken bij [gevolmachtigde gedaagde] gestald gehouden in verband met haar vakantie en om het te laten herstellen van de castratie op 24 juli 2017.
Voor de door [gedaagde] betwiste stelling van [eiseres] dat het dier als ruin aan haar zou worden geleverd, is geen steun te vinden. In de koopovereenkomst staat dat een hengst wordt geleverd en uit de e-mailcorrespondentie tussen [eiseres] en [gevolmachtigde gedaagde] blijkt dat het dier in opdracht van [eiseres] is gecastreerd. [eiseres] heeft ook de kosten van de castratie betaald [3] en [gevolmachtigde gedaagde] verzocht om een verklaring van de dierenarts dat de castratie goed is verlopen in verband met een door haar te sluiten verzekering van het dier. [gevolmachtigde gedaagde] heeft [eiseres] over de periode tussen 17 juli 2017 en 13 augustus 2017 boxhuur, voer en verzorging in rekening gebracht [4] en [eiseres] heeft deze kosten betaald.
De bepaling in de koopovereenkomst dat het dier voor risico van de verkoper blijft tot het moment van feitelijke levering leidt niet tot een ander oordeel over het moment van levering.
2.6.
Omdat [eiseres] stelt dat het dier al bij de levering niet aan de overeenkomst beantwoordde en [gedaagde] dit weerspreekt, is het aan [eiseres] bewijs te leveren van haar stelling.
Volgens de koopovereenkomst is het paard gekocht voor de dressuursport. [gedaagde] verklaart in de overeenkomst dat hij bekend is met de bedoeling van de koper met het dier en dat het paard daar zowel qua gezondheid als karakter geschikt voor is.
[eiseres] heeft aangevoerd dat bij het paard de volgende gebreken zijn geconstateerd:
- aanwezigheid van bultjes, irritatie en happen naar de flanken,
- repeterende bewegingen en volstrekt onrijdbaar,
- hoofdzwaaiende bewegingen en gevaarlijk gedrag,
- chronische pijnen, afbrokkelende hoeven en gewichtsverlies,
- Desmitis SSL,
- slaan en bokken en
- schoppen en cirkelachtige bewegingen maken.
Zij heeft aangevoerd dat bij zijn aankomst op 13 augustus 2017 het dier sterk vermagerd was en dat er een verdenking van een schimmelinfectie bestond. De hoeven waren afgebrokkeld en het dier had wondjes en bultjes over het hele lichaam. Het paard had dikke benen en was tijdens het transport beschadigd geraakt. De bultjes bleken een uiting van stress. Die stress veroorzaakte de stereotiepe gedragingen. Het paard was niet geschikt voor de dressuursport en bleek uiteindelijk ongeneeslijk ziek en op 24 december 2018 moest ze het dier laten inslapen, aldus [eiseres] .
2.7.
Wat er ook zij van de door [eiseres] gestelde en door [gedaagde] gemotiveerd weersproken toestand van het dier op 13 augustus 2017, [eiseres] heeft geen bewijs geleverd van haar stelling dat het dier bij levering, dus op 17 juli 2017, de door haar genoemde gebreken had. De verschillende dierenartsen en specialisten die zij nadien heeft geraadpleegd, zijn allen van oordeel dat de gestelde gebreken niet kunnen worden geantedateerd naar 17 juli 2017. Daar staat tegenover dat het dier op 11 juli 2017 in opdracht van [eiseres] is onderzocht door een dierenarts in verband met de verkoop aan haar. Het dier is toen zowel klinisch als röntgenologisch gekeurd en er is een positief aankoopadvies gegeven. Tijdens de keuring zijn geen bevindingen gedaan die mogelijk wijzen op stalondeugden, aldus de dierenarts en hij heeft geen opmerkingen gemaakt over de huid van het dier of over de hoeven. Tegenover dit onderzoeksrapport heeft [eiseres] geen stukken in het geding gebracht die haar stelling ondersteunen dat het dier al bij levering de door haar genoemde gebreken vertoonde.
Nu niet gebleken is dat het paard bij de levering aan [eiseres] niet aan de overeenkomst beantwoordde, komt [eiseres] niet de bevoegdheid toe om die reden de overeenkomst met [gedaagde] te ontbinden.
2.8.
Ook de vordering om de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling zal worden afgewezen. [eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [gevolmachtigde gedaagde] heeft verzwegen dat het paard voorafgaande aan de verkoop behept is geweest met gevaarlijke bultjes die de gebreken hebben veroorzaakt en ook als oorzaak voor de ongeschiktheid van het dier kunnen worden aangemerkt.
[eiseres] heeft na betwisting geen bewijs geleverd van haar stelling dat het paard voorafgaande aan de levering behept was met gevaarlijke bultjes en ook niet dat die bultjes de gebreken hebben veroorzaakt. Uit de verklaring van [gevolmachtigde gedaagde] [5] blijkt dat het dier bij aankomst in haar stal en na de castratie wat bultjes/uitslag op zijn flanken had en dat zij hem steeds met succes daarvoor heeft behandeld. [eiseres] schrijft zelf op 1 september 2017 dat “tot gisteren” de bultjes nagenoeg of eigenlijk helemaal weg waren. Niet gebleken is dat de huidklachten die [eiseres] begin september 2017 signaleerde, dezelfde zijn als de eerdere klachten. Hier wreekt zich dat [eiseres] de huidklachten niet (direct) door een dierenarts heeft laten onderzoeken. Daardoor kan ook niet vastgesteld worden of de eerdere of latere huidklachten de oorzaak zijn geweest voor de latere gedragsproblemen van het dier (met name het bijten naar de flanken), terwijl evenmin uitgesloten kan worden dat de bultjes niet de oorzaak, maar het gevolg zijn geweest van stress, ontstaan door bijvoorbeeld de castratie of de verandering van stal. In dit verband is van belang dat de door [eiseres] geraadpleegde [Dr. Y] van de Universiteitskliniek voor Paarden te Utrecht in zijn brief van begin 2018 schrijft dat volgens [eiseres] de klachten van flankbijten begonnen na de castratie en het verzet tijdens het longeren en rijden korte tijd later. Hij stelt de diagnose desmitis SSL (en afwijkend gedrag - bijten naar de flank).
De door [eiseres] geraadpleegde mevrouw [dr. x] schrijft op 17 maart 2018 aan [eiseres] dat alleen een huidirritatie, zeker als deze succesvol behandeld wordt, normaal gesproken onvoldoende aanleiding is om automutilatiegedrag over langere tijd te initiëren. Zij schrijft dat de in Utrecht geconstateerde desmitis en zelfs de eerder gediagnotiseerde maagzweren de mogelijke aanleiding kunnen zijn (geweest) voor de automutilatie.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [gedaagde] dan wel [gevolmachtigde gedaagde] niet verweten kan worden dat zij bij de verkoop van het paard aan [eiseres] hebben gezwegen waar zij hadden moeten spreken. Van dwaling aan de zijde van [eiseres] bij de koop is dan ook geen sprake geweest en de vordering tot vernietiging van de overeenkomst zal daarom worden afgewezen.
2.9.
[eiseres] heeft ook nog aangevoerd dat er sprake is van wanprestatie ex artikel 6:74 BW, hetgeen [gedaagde] heeft weersproken. [eiseres] heeft aan die wanprestatie geen andere feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd dan hetgeen zij heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar beroep op non-conformiteit en dwaling. Omdat die door haar gestelde feiten en omstandigheden niet zijn komen vast te staan, moet haar stelling dat [gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd, verworpen worden. Er bestaat ook daarom geen aanleiding de overeenkomst te ontbinden en de primaire vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
2.10.
De oordelen dat niet gebleken is dat het paard bij levering niet aan de overeenkomst beantwoordde, dat er geen sprake is van aan [gedaagde] toe te rekenen dwaling door [eiseres] bij het sluiten van de overeenkomst en dat [gedaagde] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst brengen met zich dat [gedaagde] niet gehouden is de door [eiseres] gestelde schade te vergoeden. Er bestaat daarom geen aanleiding de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen.
2.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de aan de zijde van [gedaagde] gevallen proceskosten. Die kosten worden begroot op:
- betaald griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
2.172,00(4 punten x factor 1,0 x tarief € 543,00)
Totaal € 2.469,00
2.12.
Ook de nakosten en de rente over de nakosten en proceskosten zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de rente verschuldigd zal zijn indien niet binnen een termijn van veertien dagen is betaald.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] gevallen en begroot op een bedrag van € 2.469,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen die termijn zijn voldaan.
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de nakosten aan de zijde van [gedaagde] en begroot het nasalaris op een bedrag van € 157,-- zonder betekening en veroordeelt [eiseres] voorwaardelijk, voor het geval zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 82,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen die termijn zijn voldaan,
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019.
Ap/MS

Voetnoten

1.Productie 25 van [eiseres]
2.Productie 4 van [gedaagde]
3.Productie 7 van [gedaagde]
4.Productie 6 van [gedaagde]
5.Productie 2 van [gedaagde]