ECLI:NL:RBGEL:2019:6229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
05.152972.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarig kind door vader over een langere periode

Op 30 december 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn dochter, die bij aanvang van de feiten zes jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen november 2014 en 15 mei 2019 op meerdere momenten seksuele handelingen heeft verricht met zijn dochter, die in 2011 geboren is. De tenlastelegging omvatte onder andere het betasten van de schaamstreek en vagina van het slachtoffer, het duwen van zijn penis tegen de vagina, en het laten betasten van zijn penis door het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de herinneringen van het slachtoffer mogelijk beïnvloed waren door eerdere gesprekken met haar ouders.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zijn dochter over een langere periode structureel heeft misbruikt. De seksuele handelingen zijn begonnen rond juni 2018 en hebben zich voortgezet tot mei 2019. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan ontucht met zijn minderjarig kind en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die is vastgesteld op € 5.261,16, inclusief wettelijke rente vanaf 1 juni 2018.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de noodzaak van behandeling voor de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar heeft de vordering van een tweede benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak in tegenwoordigheid van de griffier hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/152972-19
Datum uitspraak : 30 december 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsman: mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
18 oktober 2019 en 17 december 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van november 2014 tot en met 15 mei 2019 te Lobith, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, door
- het met zijn vinger(s) betasten van en/of wrijven over de schaamstreek en/of de vagina van [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van [slachtoffer] en/of
- het wrijven met zijn, verdachtes, penis over de vagina van [slachtoffer] en/of
- het likken van de schaamstreek en/of de vagina en/of over/tussen de schaamlippen van [slachtoffer] en/of
- het laten betasten en/of laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door [slachtoffer] en/of
- het laten likken van zijn, verdachtes, penis door [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde ontucht over de periode van januari 2016 tot 15 mei 2019, waarbij, volgens de officier van justitie, tevens sprake was van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte eerst vanaf juni 2018 seksuele handelingen bij [slachtoffer] heeft verricht. Verdachte betwist het seksueel binnendringen van [slachtoffer] . De verdediging acht niet onwaarschijnlijk dat bepaalde herinneringen van [slachtoffer] , waarover zij in het studioverhoor heeft verklaard, kunnen zijn opgedrongen door eerdere gesprekken tussen [slachtoffer] en haar ouders. Daardoor is onduidelijk welke verklaringen echt van [slachtoffer] zijn en niet van haar ouders.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten
Op grond van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte en van de tijdens het studioverhoor afgelegde verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), stelt de rechtbank vast dat verdachte tot 15 mei 2019 met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, op meerdere momenten te Lobith seksuele handelingen heeft verricht welke handelingen bestonden uit het door verdachte:
  • betasten van de schaamstreek en/of de vagina van [slachtoffer] ;
  • wrijven van zijn penis tegen de vagina van [slachtoffer] , en;
  • likken van de schaamstreek en/of de vagina van [slachtoffer] ;
en uit het door [slachtoffer] :
  • laten betasten en/of aftrekken van zijn penis, en;
  • laten likken van zijn penis.
De vragen die de rechtbank nog moet beantwoorden zijn – zoals door de officier van justitie gesteld en door de verdediging betwist – allereerst of de seksuele handelingen ook hebben bestaan in het binnendringen met de penis in de mond van [slachtoffer] en daarnaast vanaf wanneer de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Is verdachte ook binnengedrongen?
Verdachte heeft ontkend dat zijn penis in de mond van [slachtoffer] is geweest. De rechtbank zal dit onderdeel van de tenlastelegging echter wel bewezen verklaren en overweegt daartoe als volgt.
De moeder van [slachtoffer] heeft een gesprek tussen haar en [slachtoffer] opgenomen. In dat gesprek zegt [slachtoffer] (waarbij G het antwoord van [slachtoffer] weergeeft):
V: Friemelen aan papa's plassertje, oke. Ja en wat doe je dan nog meer met papa's plassertje?
K: Soms in de mond maar niet vaak. Heel soms maar. [3]
In het studioverhoor heeft [slachtoffer] het volgende verklaard (waarbij G het antwoord van [slachtoffer] weergeeft):
V: Want wat doe je precies als jij sabbelt aan de plasser bij papa?
G: Ook zuigen, meer niet
V: Ook zuigen, hmhm. En wat van de euh plasser is dan bij jouw mond?
G: Dat weet ik niet
V: Oke. Nou zat je net aan dat ritje (rechtbank: rietje)
G: Ja
V: Daar doe je ook zuigen, heh, moet
G: Ja
V: Wat is het verschil van uit een rietje drinken en bij...
G: nou, dit is kleiner (wijst op rietje)
V: Ja, dat is kleiner, en verder?
G: Niks meer
(…)
V: Heej, en hoe ver is de plasser van papa dan in jouw mond als je
eraan zuigt?
G: Dat weet ik niet
V: Een klein stukje of de hele plasser of de zijkant van...
G: Klein stukje [4]
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] aan zijn penis heeft gelikt en dat zijn penis daarbij de lippen van [slachtoffer] raakte. [5]
De rechtbank heeft geen twijfels over de juistheid van de hierboven weergegeven verklaringen van [slachtoffer] . Voor zover de verdediging heeft bedoeld als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in te nemen dat de verklaringen in het studioverhoor onbetrouwbaar zouden zijn vanwege voorafgaande beïnvloeding van [slachtoffer] door haar moeder, volgt de rechtbank de verdediging niet. Nog afgezien van het feit dat geen toelichting is gegeven hoe beïnvloeding van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke beïnvloeding in het geheel niet is gebleken. Uit de uitwerking van het gesprek tussen [slachtoffer] en haar moeder volgt niet dat [slachtoffer] sturende vragen zijn gesteld of verklaringen zijn opgedrongen. Sterker nog, de moeder van [slachtoffer] heeft een veilig moment gecreëerd (een knutselmoment) waarin [slachtoffer] vrij zou kunnen verklaren, heeft geluidsopnames gemaakt en heeft zeer zorgvuldig haar vragen aan [slachtoffer] geformuleerd. Door van dit gesprek opnames te maken is de moeder transparant geweest.
Ook overigens acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar. Haar verklaringen (tegenover haar moeder en in het studioverhoor) zijn consequent en worden ook in grote mate bevestigd door de bekennende verklaring van verdachte. Niet valt in te zien dat juist die verklaringen die voor verdachte in grotere mate belastend zouden zijn, onbetrouwbaar moeten worden geacht. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte, in combinatie met het gegeven dat voor seksueel binnendringen voldoende is dat de penis tussen de lippen komt, acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht.
De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in een familiaire kring, vader en dochter, terwijl [slachtoffer] een zeer jonge leeftijd had (6 jaar bij aanvang). Buiten kijf staat dat dergelijk handelen in strijd is met sociaal-ethische normen. Alle seksuele handelingen zijn dan ook aan te merken als ontuchtig.
Seksuele handelingen reeds vanaf januari 2016?
Met betrekking tot de periode waarin de seksuele handeling hebben plaatsgevonden overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de seksuele handelingen ongeveer omstreeks juni 2018, rond de verjaardag van zijn zoon [naam 1] , zijn begonnen. [6] De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om een langere periode bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft verwezen naar een verklaring van [slachtoffer] (pagina 69) waarin zij terugrekent naar een leeftijd van vijf jaar. Op die pagina staat weergegeven dat gevraagd wordt aan [slachtoffer] wanneer het ‘friemelen bij papa’ voor het eerst gebeurde. [slachtoffer] weet dat niet en haar wordt daarna de vraag gesteld sinds wanneer haar ouders niet meer bij elkaar wonen. Vervolgens beredeneert [slachtoffer] tot het antwoord: ‘sinds mijn vijfde’. Niet onaannemelijk is dat [slachtoffer] hier antwoord gaf op de vraag sinds wanneer haar ouders niet meer bij elkaar wonen. Deze verklaring kan dan ook niet bijdragen tot bewijs van een beginperiode van het tenlastegelegde. De verklaringen van de moeder van [slachtoffer] over een voorval in 2016 zijn hiervoor op zichzelf eveneens onvoldoende.
De rechtbank kan wel vaststellen dat de seksuele handelingen in ieder geval vanaf omstreeks juni 2018 al hebben plaatsgevonden, zodat zij in de bewezenverklaring uit zal gaan van een periode van omstreeks juni 2018 tot en met 15 mei 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeerdere tijdstippen
in ofomstreeks de periode van juni 2018 tot en met 15 mei 2019 te Lobith
, althans in Nederland,ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, door
- het met zijn vinger(s) betasten van en/of wrijven over de schaamstreek en/of de vagina van [slachtoffer] en
/of
- het brengen
/duwenvan zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van [slachtoffer] en
/of
- het wrijven met zijn, verdachtes, penis over de vagina van [slachtoffer] en
/of
- het likken van de schaamstreek en/of de vagina en/of over
/tussende schaamlippen van [slachtoffer] en
/of
- het laten betasten en/of laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door [slachtoffer] en
/of
- het laten likken van zijn, verdachtes, penis door [slachtoffer] en
/of
- het brengen
/duwenvan zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgeworpen de gevorderde straf te fors te vinden, uitgaande van een minder lange bewezenverklaarde periode, minder frequente handelingen en van betwisting van het seksueel binnendringen. De eis doet geen recht aan de (gewijzigde) proceshouding van verdachte en komt bovenmatig voor in vergelijking met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Verdachte kan zich vinden in de gevorderde proeftijd en zal zich houden aan op te leggen bijzondere voorwaarden, aldus de raadsman van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 31 oktober 2019;
- een rapportage van psychologisch onderzoek van H. Mertens, GZ-psycholoog, gedateerd 27 november 2019; en
- reclasseringsrapporten gedateerd 10 juli 2019 en 12 december 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich over langere periode structureel schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn dochter van (bij aanvang) zesjarige leeftijd. Het structurele misbruik kende een opbouw in ernst van seksuele handelingen en is slechts geëindigd nadat [slachtoffer] (toevalligerwijze) haar familie over de seksuele handelingen heeft verteld, waarmee verdachte werd geconfronteerd. Hoewel verdachte ter zitting heeft aangegeven de onjuistheid van zijn handelen tijdens de periode van misbruik te hebben ingezien en te hebben overdacht, heeft hij zelf geen einde gemaakt aan zijn handelen. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Verdachte heeft geen volledig inzicht in zijn beweegredenen kunnen of willen geven, maar het valt niet uit te sluiten dat hij bij zijn handelen louter en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging zonder zich iets aan te trekken van de gevoelens van zijn dochter en de gevolgen voor haar (seksuele) ontwikkeling.
[slachtoffer] was (mede) afhankelijk van de zorg van verdachte. Het vertrouwen in hem heeft verdachte op een dusdanige manier misbruikt dat [slachtoffer] de steeds verdergaande seksuele handelingen heeft toegelaten. [slachtoffer] is in zekere zin de seksuele handelingen ‘normaal’ gaan vinden. Hiermee heeft verdachte op schokkende wijze de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschaad. Het plegen van ontucht met kinderen heeft vaak langdurige en ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen, vooral als het jonge kinderen betreft. In haar slachtofferverklaring heeft de moeder van [slachtoffer] uiteengezet dat de eerste tekenen daarvan reeds zichtbaar zijn. De impact van het handelen van verdachte op [slachtoffer] en de mensen in haar omgeving zijn dan ook enorm.
Ter terechtzitting heeft verdachte voor het eerst verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen door een verklaring af te leggen. In een eerder stadium had verdachte tegen zijn collega [naam 2] gezegd ‘met de billen bloot te gaan’, waardoor het er aanvankelijk op leek dat verdachte al veel eerder open kaart zou gaan spelen. Verdachte heeft zich vervolgens geruime tijd op zijn zwijgrecht beroepen en weigerde uit proces strategische overwegingen de toestemming voor het opstarten van de door de moeder van [slachtoffer] gewenste therapie.
Ook ter terechtzitting heeft verdachte nog geen volledige openheid gegeven. Verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen in de door hem verklaarde periode ongeveer tien keer hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. [slachtoffer] heeft haar moeder verteld dat de handelingen meestal ’s ochtends plaatsvonden, dat zij al veel langer op ‘die manier’ knuffelen en dat ze het elke dinsdag, vrijdag en zaterdag doen. Op de vraag of ze het iedere dag doen, antwoordt [slachtoffer] ‘
heel soms nie’. Zoals al overwogen, heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer] . Uit haar verklaringen volgt dat het misbruik zeer structureel was en ook een zekere opbouw heeft gekend. Dat sprake is van structureel misbruik kan ook blijken uit het gemak waarmee [slachtoffer] daarover praat en laat zien dat seksuele handelingen voor haar ‘normaal’ zijn.
Deze bewust gekozen (halsstarrige) proceshouding heeft de impact van het handelen van verdachte op de omgeving van [slachtoffer] , en daarmee indirect ook op [slachtoffer] , vergroot.
De rechtbank komt tot een kortere bewezenverklaarde periode dan de officier van justitie en zal daarom een lagere gevangenisstraf opleggen. Voorts acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte binnen afzienbare tijd met een behandeling voor zijn problematiek kan starten. Niet alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hierna op te leggen voorwaarden voldoende kader om het risico op recidive door verdachte te verminderen. Opgelegd zal worden een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] , namens haar [naam 3] , heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.100,00 aan materiële schadevergoeding en € 45.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Deze posten zijn ten dele niet onderbouwd, maar zijn opgevoerd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure. Verzocht is [slachtoffer] in dit deel (te weten € 3.838,84 en € 20.000,00) van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
[naam 3] heeft zich eveneens in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Zij vordert vergoeding van dezelfde materiële schadeposten als [slachtoffer] . Dit voor het geval de kosten bij [slachtoffer] niet voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering van [slachtoffer] voor toewijzing in aanmerking komt, waarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verweert zich niet tegen de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van de gestelde materiële schade. Aangezien de vordering van benadeelde partij [naam 3] op dezelfde kosten betrekking heeft, dient deze te worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de verdediging dat de benadeelde partij onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan. Niet gesteld of gebleken is dat bij [slachtoffer] sprake is van dusdanige klachten naar aanleiding van een doorgemaakt trauma dat een schadevergoeding dient te volgen. Er zou een bewijsopdracht moeten volgen, maar dat is een te zware belasting van het strafproces. Voorts stelt de verdediging dat de hoogte van het gevorderde smartengeld onvoldoende is onderbouwd. De enkele verwijzing naar de compensatieregeling Seksueel Misbruik is daartoe onvoldoende. De verdediging concludeert dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering voor zover die ziet op immateriële schadevergoeding.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van materiële schade is niet betwist en ligt derhalve voor toewijzing gereed. Echter, de door [slachtoffer] , slechts met het oog op een eventueel hoger beroep, gevorderde ‘extra bedragen’ komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze schadeposten (bewust) niet zijn onderbouwd. In dit deel van de vordering zal [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard. Toegewezen zal worden een bedrag van € 261,16.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam 3] betrekking heeft op dezelfde schadeposten tot betaling waarvan verdachte reeds zal worden veroordeeld, zal de rechtbank [naam 3] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 6:106 BW geeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien, voor zover thans van belang, sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
Er zijn geen stukken in het geding gebracht op basis waarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel van [slachtoffer] . De aard en ernst van de normschending en de evidente nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] brengen in dit geval echter mee dat desondanks sprake is van een aantasting in de persoon. Zoals reeds overwogen, heeft verdachte zijn dochter [slachtoffer] over een periode van een jaar onderworpen aan ontuchtige handelingen, welke handelingen in ernst toenamen. Dergelijk ontucht brengt een grote kans op vergaande nadelige (geestelijke) gevolgen bij het slachtoffer teweeg en zeer voorstelbaar is dat slachtoffers de gevolgen van de handelingen hun leven lang bij zich dragen. Namens [slachtoffer] is deze aantasting overigens met voldoende concrete gegevens onderbouwd, in het bijzonder door aan te voeren dat [slachtoffer] nu al ingrijpende gedragsveranderingen laat zien. Daar komt bij dat het in belangrijke mate aan verdachtes strategisch gekozen proceshouding te wijten is dat op dit moment nog geen deskundigenrapport beschikbaar is. Verdachte heeft immers gedurende langere tijd geweigerd zijn toestemming te verlenen voor therapie en behandeling van [slachtoffer] . Dit brengt, op grond van artikel 6:106 BW, met zich dat [slachtoffer] recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
Ter bepaling van de hoogte van dat (billijke) bedrag kan onder meer aansluiting worden gezocht bij de in vergelijkbare zaken toegewezen schadevergoedingen en een inschatting van de schade die het bewezenverklaarde daadwerkelijk heeft veroorzaakt. Feit is dat het schadeveroorzakende gedrag recent heeft plaatsgevonden en dat een groot deel van de schade zich op dit moment moeilijk laat voorspellen omdat dit in de (verre) toekomst ligt en daarmee ongewis is, zowel qua vorm als omvang. De rechtbank ziet daarom aanleiding een bedrag te begroten voor de tot op heden in ieder geval geleden schade. Gelet op de onderhavige bewezenverklaring en de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarvan mede blijk is gegeven in de overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf, acht de rechtbank op dit moment een bedrag van € 5.000,00 een billijke vergoeding. Voor het overige zal [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 juni 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
1 (één) jaar,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op 5 (vijf) jaren wordt bepaald;
de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen 5 (vijf) dagen na invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland, afdeling toezicht, Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem, of bij het kantoor van de reclassering van zijn nieuwe woonplaats, en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- indien de reclassering gedurende het toezicht zulks noodzakelijk acht, zich laat diagnosticeren, respectievelijk behandelen door forensische polikliniek Kairos te Arnhem, of een soortgelijk zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft in het kader van deze behandeling;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – zonder voorafgaande toestemming van de reclassering contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden in de woonplaats van het slachtoffer, thans Zevenaar, voor zover en zolang de reclassering dit, na consultatie met de moeder van het slachtoffer en de begeleidende gedragskundige/professional van het slachtoffer en in het belang van het slachtoffer, noodzakelijk acht,
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 5.261,16(vijfduizend tweehonderdéénenzestig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 5.261,16(vijfduizend tweehonderdéénenzestig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 61 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
 verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. A. van der Hilst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 december 2019.
Mr. Sonneveldt en mr. Aalders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0600-2019211553, gesloten op 12 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen (uitwerking van studioverhoor) p. 63-71 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 december 2019.
3.Verslag verbatim (uitwerking van een geluidsopname) p. 40.
4.Proces-verbaal van bevindingen (uitwerking van een studioverhoor) p. 70 en 71.
5.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 december 2019.
6.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 december 2019.