Uitspraak
[betrokkene](hierna te noemen: betrokkene),
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.Het onderzoek ter terechtzitting
4.De beoordeling van de vordering
5.De beslissing
niet-ontvankelijkin de vordering.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 december 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering die was ingediend door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland. De vordering was gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, dat door de officier van justitie was geschat op € 50.896,81. De procedure begon op 6 februari 2018, waarna de zaak op 9 december 2019 ter terechtzitting werd behandeld. Betrokkene was aanwezig en werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A.P.M.A. Laeyendecker. De officier van justitie, mr. S. Markink, heeft ter zitting de vordering gehandhaafd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling van de vordering vastgesteld dat betrokkene op 23 december 2019 was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd. De rechtbank heeft daarbij het wettelijk systeem in overweging genomen, met name artikel 511e eerste lid jo. artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, waaruit blijkt dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. P.C. Quak en de rechters mr. Y. van Wezel en mr. C.E.W. van de Sande, in aanwezigheid van griffier mr. A.I. Warringa. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting op 23 december 2019.