In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 december 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat werd vastgesteld op € 50.896,81. De zitting vond plaats op 9 december 2019, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. S. Markink, heeft de vordering gepresenteerd en de verdediging voerde aan dat er eerder geoogst was, wat invloed zou moeten hebben op het geschatte voordeel.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er slechts één oogst in beide kweekruimtes was, ondanks de argumenten van de officier van justitie. De rechtbank baseerde haar oordeel op bewijsstukken, waaronder een nota van 17 december 2015, waaruit bleek dat er werkzaamheden aan de elektra waren verricht, wat de mogelijkheid van eerdere diefstal van elektriciteit en hennepkwekerijen uitsloot.
De rechtbank berekende de bruto opbrengst van de hennepkwekerij en de kosten die in mindering moesten worden gebracht. Uiteindelijk werd de netto opbrengst vastgesteld op € 13.975,75, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel werd beschouwd. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van dit bedrag, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, met de rechters P.C. Quak, Y. van Wezel en C.E.W. van de Sande.