ECLI:NL:RBGEL:2019:6194

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
NL18.21647
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ongedaanmaking van registraties na vermeende opzettelijke misleiding door verzekerde

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een stormschade aan zijn kapschuur. Eiser heeft een Woongarantverzekering afgesloten bij Achmea, maar de verzekeraar weigert uitkering te doen op basis van vermeende opzettelijke misleiding door eiser. Achmea stelt dat eiser bestaande schade aan de kapschuur heeft verzwegen en daardoor inbreuk heeft gemaakt op zijn mededelingsplicht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de schade-expertise en de verklaringen van eiser. De rechtbank concludeert dat bewijslevering noodzakelijk is om vast te stellen of eiser opzettelijk heeft geprobeerd Achmea te misleiden. De rechtbank heeft Achmea opgedragen te bewijzen dat eiser de reeds bestaande schade aan de zijgevel als stormschade heeft gepresenteerd met het oogmerk een hogere uitkering te verkrijgen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling van de vorderingen van eiser en de tegenvordering van Achmea.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL18.21647
Vonnis van 22 november 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser van de vordering,
verweerder op de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. T.W. Phea te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., h.o.d.n. Centraal Beheer
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat mr. S. Odijk te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding met producties 1 tot en met 18
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 13, tevens inhoudende een tegenvordering
- het verweerschrift op de tegenvordering
- het van de zijde van [eiser] ingediende e-mailbericht van 4 mei 2019
- de akte overlegging productie 21 en wijziging eis van de zijde van [eiser]
- de van de zijde van Achmea nader ingediende producties 14 en 15
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 oktober 2019, waar mr. Phea het standpunt van zijn cliënt mede heeft uiteengezet aan de hand van spreekaantekeningen die in het digitale systeem zijn gezet.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met betrekking tot zijn vrijstaande woonboerderij en kapschuur aan de [woonadres] bij Achmea een Woongarantverzekering met All Risks dekking afgesloten onder polisnummer 40799314. Hieronder valt een Opstalgarantverzekering met een verzekerd bedrag van de werkelijke herbouwwaarde tot een maximum van € 350.000,00.
2.2.
In artikel 7 van de op de verzekering toepasselijke algemene polisvoorwaarden (W06100) staat, voor zover van belang:
“NIET VERZEKERD BINNEN DE WOONVERZEKERING
Hieronder staan de algemene gevallen waarin een schade niet is verzekerd. Deze gelden
voor alle verzekeringen binnen de woonverzekering. Per verzekering zijn er aanvullende
situaties waarin een schade niet is verzekerd. Deze aanvullende situaties vindt u in de
voorwaarden van de verschillende verzekeringen.
Wanneer is schade niet verzekerd?
(…)
U of een verzekerde pleegt fraude.
• Wij mogen alle verzekeringen binnen de woonverzekering stoppen;
• U moet uitkeringen en kosten terugbetalen;
• (…)
• Wij mogen de fraude registreren
- Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.
Bij
Begrippenziet u wat wij onder fraude verstaan.
(…)”.
En onder ‘begrippen’:
“Fraude
U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:
• Of om een (hogere) vergoeding van ons te krijgen
• Of om een verzekering af te sluiten of te houden”.
2.3.
In artikel 17 van de op de opstalverzekering toepasselijke polisvoorwaarden (W06101) staat, voor zover van belang:
“Wat doet een verzekerde bij schade?
• (…)
• Verzekerde doet alles wat wij vragen voor de afhandeling;
• (…)
• Verzekerde doet niets wat nadelig is voor ons;
• Als wij daarom vragen, bewijst verzekerde de schade;
• (…)
Doet verzekerde dit niet? En kunnen we daardoor de schade niet goed vaststellen? Of wordt de schade daardoor groter? Dan betalen wij niet of wij betalen minder.”
2.4.
[eiser] heeft bij Achmea gemeld dat zijn kapschuur op 23 februari 2017 schade heeft opgelopen vanwege een storm. [naam bouwbedrijf] heeft op verzoek van [eiser] een offerte opgemaakt voor de kosten van herstel. Deze offerte, gedateerd 28 maart 2017, heeft [naam bouwbedrijf] op 24 april 2017 nader gespecificeerd. In de offerte is onder de post ‘herstel werkzaamheden’ opgenomen:
- Regelwerk puntgevel: 50 x 100 mm
- Vuren gordingen: 75 x 175 mm
- Gordingkap: 71 x 171 mm
- Uitrichten Vakwerkspant/ Kapconstructie
Subtotaal manuren (inclusief BTW): € 3.872,00
Subtotaal materialen (inclusief BTW): € 2.455,00
--------------
Subtotaal herstelwerk (inclusief BTW): € 6.327,00
2.5.
Achmea heeft schade-expert [naam schade-expert] ) opdracht gegeven om de schade te beoordelen. Na het bezoek aan de schade locatie op 4 april 2017 heeft [naam schade-expert] op 23 mei 2017 een expertiserapport opgesteld. Hierin staat onder meer:
“Toelichting schade:Tijdens storm is er schade ontstaan aan de kapschuur van verzekerde. Een deel van de asbestplaten is van het dak gewaaid. Hierdoor raakte ook de dakconstructie beschadigd.
(…)
Schadevaststelling
De totale schade is vastgesteld op € 7627,00
(…)
Opmerkingen
In de herstelkosten ben ik uitgegaan van vervanging van het beschadigde dakvlak. lk heb dat als 70% van de schadebedrag aangemerkt. Verder heb ik kosten opgenomen voor herstel van de constructie aangezien er enkele balken weg waren en de constructie herstel behoeft. lk heb geen kosten opgenomen voor herstel van de zijgevel aangezien deze in slechte staat van onderhoud verkeert.
Van de totale schade heb ik een specificatie gemaakt. Er is een verdeling gemaakt naar claim en schade.
In de schadevaststelling heb ik geen rekening gehouden met de aanwezige schade op het dak en een eventuele afschrijving op basis van asbestprotocol (voor verbeteringen na vervanging, wel in de specificatie de aftrek weergegeven).
2.6.
Achmea heeft vervolgens een toedrachtonderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek heeft de heer [naam] op 17 mei 2017 de schade locatie bezocht en op 23 juni 2017 een rapport opgesteld. Onderdeel van het toedrachtonderzoek betreft een interview. Hieruit wordt geciteerd (V= vraag A= antwoord):
“V: Kunt u mij de toedracht van het ontstaan van de schade omschrijven?
A: De schade aan de kapschuur is op 23-02-2017 als gevolg van een storm ontstaan.
In de avond van di betreffende dag kwam ik omstreeks 19:00 uur thuis. Het stormde die dag. Op her moment dat ik aan kwam rijden en zicht kreeg op de kapschuur zag ik al dat een deel van dak eraf was gewaaid. Toen ik mijn erf opreed zag dat ook het tuinmeubilair dat onder de veranda stond weg was gewaaid . Ik heb toen de camper en de vrachtwagen die onder het dak van de kapschuur stonden eronderuit gereden om schade daaraan te voorkomen. Toen i op dat moment het dak van de schuur inspecteerde zag ik dat het middendeel van het dak eraf was gewaaid en dat de dakspant in het midden was doorgezakt. De dakplaten en ander houtwerk van het dak lagen her en der op mijn erf, voornamelijk achter de kapschuur. (…) Deze expert is ook geweest en ik heb hem ook deze schade getoond en de afhandeling met hem besproken. Ik heb de expert vervolgens een begroting gegeven, die door mijn aannemer is opgesteld.
V: U hebt mij zojuist de schade aan de kapschuur getoond. Kunt u mij de schade omschrijven?
A: Ja. Ik toonde u mijn schuur. Ik heb u aangewezen dat de volledige schade aan de linkerzijde van het dak en in het midden door deze storm is ontstaan.
V: Waarvoor werd de kapschuur gebruikt?
A: Normaalgesproken parkeer ik mijn auto, camper en vrachtwagen eronder.
V: Kunt u mij aangeven in welke staat van onderhoud zich de betreffende kapschuur bevond vooraf aan de stormschade?
A: Hij was uiteraard niet nieuw maar technisch was kapschuur in orde, en verder onbeschadigd.
(…)
V: Als ik u goed heb begrepen was de kapschuur vooraf aan de stormschade in redelijke staat van onderhoud en verder onbeschadigd. Het dak was volledig intact. Heb ik dat goed begrepen?
A: Ja dat heeft u goedgrepen.
V: Ten tijde van de schadebehandeling stuitte uw verzekeraar op luchtfoto’s –gedateerd 05-05-2016 en 02-11-2016- van uw kapschuur. Anders dan wat u mij zojuist over de staat van uw kapschuur verklaarde is op deze foto’s zichtbaar dat er op die datum reeds schade was aan uw schuur. Ik toonde u zojuist deze afbeeldingen. Wat kunt u mij na het zien van deze beelden over deze schade verklaren?
A: Ik zie nu inderdaad dat er schade aanwezig was voorafgaande aan de storm. Ik wist dat ook wel. Ik vind dat echter zo’n geringe schade dat ik dat het vermelden eigenlijk niet waard vond. Bovendien was ik sowieso van plan om het dak in zijn geheel te vervangen vanwege de subsidie die ik kan krijgen om de in het dak aanwezige asbest te verwijden.
V: U bent bezocht door een schade-expert. U hebt ten tijde van dat bezoek niet aangegeven dat er reeds oudere –eerder ontstane- schade aan uw kapschuur aanwezig was. Waarom deed u dat niet?
A: Ik heb dat inderdaad niet met de expert besproken. Ik wil u nogmaals aangeven dat er inderdaad een dakplaat ontbrak. Ik heb dat echter niet ingeschat als een oudere schade. Zoals u ziet is de rest van het dak en dakplaten redelijk goed in orde. Ik was –zoals ik u al verklaarde- bovendien toch van plan om het hele dak te vervangen. Ik zag het echter niet echt als schade dus heb ik het niet vermeld. Ik heb die oudere schade ook niet geclaimd. Dat geeft toch ook aan dat ik het niet als en reële schade heb ervaren.
V: Als ik u goed heb begrepen vind u dat deze -oudere schade- zo gering is dat die niet van invloed kan zijn op het uit te keren schadebedrag of de hoogte van de schadebedrag.
A: Ja dat heeft u goed begrepen. Dat is ook de reden dat ik in de eerder verstuurde mail over deze schade ook geen melding heb gemaakt van de missende dakplaat.”
Uit het rapport van het toedrachtonderzoek wordt geciteerd:
“5. Resume / Samenvatting
Na onderzoek is het volgende gebleken:
• Volgens opgave verzekerde [eiser] ontstond op 23-02-2017 als gevolg van
storm schade aan zijn kapschuur
• Door schade-expert [naam schade-expert] werd naar aanleiding van bovenstaande onderhavige kapschuur geïnspecteerd en een schadebedrag vastgesteld. Genoemde schade-expert is bij het vaststellen van het schadebedrag uitgegaan van het feit dat het dak van de kapschuur -vooraf aan de opgegeven schadedatum- onbeschadigd was. Verzekerde [eiser] zelf had ten tijde van de schadevaststelling geen mededelingen gedaan omtrent eerdere/oudere schade aan de kapschuur.
• Tijdens de behandeling van onderhavige schadeclaim werd de openbare bron "Globespotter" geraadpleegd. In "Globespotter" werden afbeeldingen van onderhavige kapschuur aangetroffen waaruit onomstotelijk blijkt dat aan onderhavige kapschuur al voorafgaande aan de opgegeven schadedatum
schade zichtbaar is aan het dak en zijgevel. Uit de opnamedatum van een luchtfoto blijkt dat op 05-05-2016 reeds schade aan het dak van onderhavige kapschuur aanwezig was.
• Op 17-05-2017 is verzekerde [eiser] geïnterviewd. Aanvankelijk is door verzekerde verklaard dat het dak van onderhavige kapschuur vooraf aan de schadedatum onbeschadigd zou zijn geweest. De kapschuur zou in redelijke staat van onderhoud verkeren.
Nadat verzekerde [eiser] werd geconfronteerd met de informatie omtrent de oudere schade verklaarde hij dat hij wel op de hoogte was van de oudere schade, maar dat deze naar zijn mening zo gering was dat dit geen invloed kon hebben op de uiteindelijk vaststelling van de schade. Verzekerde [eiser] verklaarde dat hij de oudere schade niet heeft opgegeven aan de betrokken schade-expert.
• Betrokken schade expert deelde mede dat indien hij bij het vaststellen van het
schadebedrag door verzekerde [eiser] op de hoogte zou zijn gesteld van de oudere schade, dat wel degelijk zou hebben geleid tot een lager vastgesteld schadebedrag.

6.Conclusie

Op basis van de verklaring van verzekerde [eiser] moet worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van het feit dat -reeds voor de gepresenteerde schadedatum van 23-02-2017- schade aan onderhavige kapschuur aanwezig was. Verder kan uit de verklaring van verzekerde [eiser] worden opgemaakt dat hij ten tijde van de vaststelling van de schade door betroken schade-expert verzweeg dat deze oudere schade aan het dak aanwezig
was.
Gelet op bovenstaande moet worden vastgesteld dat verzekerde [eiser] negatief bij deze aangelegenheid betrokken is. “
2.7.
Achmea heeft in haar brief van 12 juli 2017 [eiser] bericht dat zij niet zal overgaan tot vergoeding van de schade. Achmea stelt in haar brief vast dat [eiser] op de hoogte was van het feit dat er al vóór de door [eiser] vermelde schadedatum van
23 februari 2017 schade aan de kapschuur aanwezig was en dat Achmea uit de door [eiser] aan [naam] verstrekte verklaring opmaakt dat [eiser] dit tijdens de vaststelling van de schade bewust voor de betrokken schade-expert heeft verzwegen. Achmea concludeert vervolgens dat [eiser] fraude pleegt, zegt de lopende verzekeringen op, brengt onderzoekskosten van € 532,00 bij [eiser] in rekening, neemt de gegevens van [eiser] voor een periode van 8 jaar op in het (interne) Incidentenregister, laat de gegevens van [eiser] voor een periode van 5 jaar opnemen in het Extern Verwijzingsregister en brengt tot slot het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte van de registratie in het Incidentenregister.
2.8.
Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen van
23 oktober 2013 (hierna: het PIFI) stelt voorwaarden vast ten aanzien van de registraties in de diverse registers. Hierin staat, voor zover van belang:

2 Begripsbepalingen
In dit Protocol wordt verstaan onder:
(…)
Incident: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
(…)
3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (…)
3.1.2
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Dit Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers, alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een verwijzingsapplicatie en bevat uitsluitend Verwijzingsgegevens die onder strikte voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden opgenomen.
(…)
4 Incidentenregister
4.1
Doel Incidentenregister
4.1.1
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere
Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het
Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het
ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
- op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
- op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
- op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.
(…)
5 Extern Verwijzingsregister
(…)
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”
2.9.
Op 22 december 2017 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] Achmea bij brief verzocht om de getroffen maatregelen in te trekken en over te gaan tot uitkering van het schade bedrag, omdat er - kort gezegd- geen sprake is van opzettelijke misleiding en de getroffen maatregelen disproportioneel zijn.
2.10.
Bij brief van 19 februari 2018 reageert Achmea dat zij de getroffen maatregelen handhaaft en niet tot uitkering van de schade zal overgaan.
2.11.
Op verzoek van de advocaat van [eiser] heeft de heer [naam] ) van [naam bouwbedrijf] in een e-mailbericht van 4 mei 2019 een aantal vragen beantwoord. In dit e-mailbericht staat, voor zover hier van belang:
“ Vraag 1: Zou er een prijsverschil zijn geweest in het herstellen van het dak als een enkel of enkele platen waren weggezakt of omgeklapt?
- Nee, dat maakt geen verschil uit. De dakplaten moesten toch verwijderd worden.
Vraag 2: Is er in de offerte het bekleden van de zijgevel meegenomen?
- Nee, dat is meegenomen in mijn offerte. Is mij ook niet gevraagd door de heer [eiser] .
(…)
Vraag 3: Beoordelen berekening Achmea t.o.v. Offerte [naam bouwbedrijf]
(…)
- Herstel en uitrichten vakwerkspanten en kapconstructie laat Achmea volledig vallen in hun berekening. Dit is echter wel nodig aangezien de complete constructie uit het lood stond/staat en de vakwerkspanten op diverse plekken zijn beschadigd waar de gordingbalken eruit zijn getrokken door de storm. “
2.12.
Uit een e-mailbericht van 13 september 2019 van [naam schade-expert] aan (de advocaat van) Achmea wordt geciteerd:
“Hierbij mijn reactie tav de gestelde vragen: [naam bouwbedrijf] offreert (gesplitste offerte in manuren en materialen) € 2.455,-- incl btw (= € 2.028,00 excl btw) voor materialen. Er worden de volgende werkzaamheden omschreven:
- Regelwerk puntgevel
- Vuren gordingen 75x175
- Gordingenkap 71x171
- Uitrichten -> werkzaamheden
Tav de materialen blijkt uit mijn foto's (nr: 5306 / 5307 / 5315 / 5317 / 5318) dat er in het achterdakvlak totaal circa 6 gordingen (= dakbalken) weg/beschadigd zijn. Dat is een totaal van ongeveer 35-40 strekkende meter balk. Een gording kost ongeveer € 6,- / meter. Dat maakt een totaal van circa € 250 - € 300,- voor het materiaal -> de gordingen
dus. Zou je het afronden naar € 400,-- materiaal. Dan blijft er nog steeds ruim € 1500,- excl btw aan materiaal voor de zij/puntgevel over. “
2.13.
In een e-mailbericht van 11 september 2019 schrijft [naam bouwbedrijf] aan (de advocaat van) [eiser] dat het antwoord op vraag 2 in het e-mailbericht van 4 mei 2019 moet luiden: “Nee, dat is nog niet meegenomen in mijn offerte. Is mij ook niet gevraagd door de heer [eiser] ”.
2.14.
[eiser] heeft vanaf 1 augustus 2017 een opstal-, inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij De Vereende tegen een jaarpremie van in totaal € 1.269,79 (inclusief assurantiebelasting).

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, samengevat, dat de rechtbank Achmea bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot:
primair:
a. a) het ongedaan (laten) maken van de externe registraties bij de Stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit, op straffe van een dwangsom,
b) het ongedaan (laten) maken van de registraties in het Incidentenregister of andere vergelijkbare registraties zoals in de Gebeurtenissenadministratie en het Interne Verwijzingsregister, op straffe van een dwangsom,
c) nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst met polisnummer 40799314 en betaling van een bedrag van € 19.076,24 aan schadevergoeding, zijnde de herstelkosten van de kapschuur minus het eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2017, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening,
subsidiair:
d) het verminderen van de looptijd van de externe registraties bij de Stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit tot een termijn van twaalf maanden, gerekend vanaf het moment van plaatsing van de gegevens in het register, op straffe van een dwangsom,
e) het verminderen van de looptijd van de interne registraties in het Incidentenregister of andere vergelijkbare registraties zoals in de Gebeurtenissenadministratie en het Interne Verwijzingsregister tot een termijn van twaalf maanden, op straffe van een dwangsom,
f) tot nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst met polisnummer 40799314 en tot betaling van een bedrag ter zake van schadevergoeding als door de rechtbank te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2017, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening,
primair en subsidiair:
g) het ongedaan maken van de beëindiging van de tussen Achmea en [eiser] afgesloten woongarantverzekering met polisnummer 40799314 en rechtsbijstandverzekering met polisnummer 12406433 binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom,
h) tot betaling van het bedrag van € 68,78 per maand of gedeelte van een maand, te rekenen vanaf 1 augustus 2017 tot aan de dag dat de verzekeringen bij De Vereende beëindigd kan worden door middel van opzegging;
i. i) betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover,
j) betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser] grondt zijn vordering op nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Hij stelt dat sprake is geweest van stormschade aan zijn kapschuur, een verzekerd voorval, en vordert betaling van geleden schade van € 19.076,24. [eiser] stelt dat Achmea ten onrechte uitkering heeft geweigerd en zijn persoonsgegevens ten onrechte heeft geregistreerd. Hij vordert daarom ook ongedaanmaking van de verschillende registraties. Daarnaast heeft Achmea ten onrechte de woongarantverzekering alsmede de rechtsbijstandsverzekering beëindigd, zodat [eiser] vordert dat deze beëindiging ongedaan wordt gemaakt. Als gevolg van deze beëindigingen heeft [eiser] nieuwe verzekeringen moeten afsluiten, verzekeringen waarvan de premie vanwege de registratie van zijn persoonsgegevens veel hoger is dan de premie die hij eerder betaalde, zodat Achmea hem het verschil in premie moet betalen tot het moment dat [eiser] deze verzekeringen kan opzeggen.
3.3.
Achmea voert verweer. Zij stelt primair dat sprake is van fraude in de zin van de polisvoorwaarden en voert aan dat zij daarom niet gehouden is tot uitkering over te gaan. Zij wijst in dit kader op artikel 7 van de polisvoorwaarden (zie 2.2) en artikel 7:941 lid 5 BW. Volgens Achmea heeft [eiser] fraude gepleegd (of getracht te plegen) door reeds bestaande schade aan het dak en de zijgevel van de kapschuur te claimen als schade veroorzaakt door de storm. Subsidiair stelt Achmea een schending van een inlichtingenplicht en verwijst daarvoor naar artikel 17 van de opstal polisvoorwaarden (zie 2.2.) en artikel 7:941 lid 2 BW. Achmea stelt daartoe dat [eiser] haar niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor haar van belang zijn om haar uitkeringsplicht te kunnen beoordelen, omdat [eiser] heeft verzwegen dat de kapschuur voorafgaand aan het schade voorval reeds op enkele punten beschadigd was. Daardoor stelt Achmea in een redelijk belang te zijn geschaad, hetgeen tot gevolg heeft dat het recht op uitkering is vervallen.
Ingevolge artikel 5 van de algemene polisvoorwaarden is Achmea in geval van fraude gerechtigd om de lopende verzekeringen met onmiddelijke ingang op te zeggen.
Ten aanzien van de gevorderde schade betwist Achmea de gestelde omvang en stelt daartoe dat de schade niet meer kan bedragen dan de door [naam schade-expert] vastgestelde € 7.627,00, waarop nog een bedrag in mindering moet worden gebracht vanwege de reeds bestaande schade aan het dak.
Achmea voert ten slotte aan dat zij [eiser] terecht en overeenkomstig de daarvoor geldende regels heeft geregistreerd in de toepasselijke registers.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De tegenvordering en het verweer

4.1.
Achmea vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.782,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2017 tot aan de dag van volledige betaling en de proceskosten alsmede de nakosten.
4.2.
Achmea grondt haar vordering op de stelling dat [eiser] de kosten die Achmea vanwege de fraude van [eiser] heeft moeten maken op grond van artikel 7 van de algemene polisvoorwaarden aan Achmea moet vergoeden. Subsidiair grondt Achmea de vergoedingsplicht op artikel 6:74 BW dan wel artikel 6:162 BW. Achmea heeft € 532,00 aan kosten moeten maken voor het inschakelen van de fraude coördinator en € 1.250,54 aan kosten voor het toedrachtonderzoek.
4.3.
[eiser] voert verweer, inhoudende dat causaal verband ontbreekt tussen de gestelde misleiding van [eiser] en de initiële onderzoekskosten, omdat verzekeraars, zo betoogt [eiser] , ongeacht de verstrekte informatie, kosten voor onderzoek naar de toedracht van het verzekerd voorval maken. Daarnaast is de onderzoeker in dienst van Achmea zodat dit geen schade is die door Achmea wordt geleden. Indien het bedrag van
€ 532,00 een standaardbedrag betreft voor interne werkzaamheden na fraude, valt volgens [eiser] niet in te zien waarom daarnaast nog een bedrag aan onderzoekskosten wordt gevorderd. Daarmee worden interne werkzaamheden ten onrechte tweemaal in rekening gebracht. Ten aanzien van de kosten van de fraude coördinator stelt [eiser] dat deze kosten niet zijn gespecificeerd zodat deze reeds daarom moeten worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

van de vordering

5.1.
De schade die de storm aan de kapschuur heeft toegebracht, is in beginsel een door de opstalverzekering gedekt voorval. Achmea stelt dat het recht op uitkering is komen te vervallen, primair vanwege fraude (opzettelijke misleiding), subsidiair vanwege een schending van een mededelingsplicht ten aanzien van de staat van de kapschuur voorafgaand aan het schade voorval en dat Achmea daardoor in een redelijk belang is geschaad. De registraties in de registers zijn hiervan het gevolg. Dit betekent dat de gestelde opzettelijke misleiding als meest verstrekkende verweer heeft te gelden. Eerst zal moeten worden beoordeeld of sprake is van opzettelijke misleiding aan de zijde van [eiser] bij de melding/ de afwikkeling van het schadevoorval.
5.2.
Voorts is van belang dat bij de beoordeling van de vraag of Achmea gehouden is over te gaan tot uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst, artikel 7:941 lid 5 BW dient te prevaleren boven eerder genoemde polisvoorwaarden omdat in deze polisvoorwaarden niet is opgenomen dat - om tot verval van recht te kunnen komen - de schending van de meldingsplicht moet hebben plaatsgevonden met het opzet de verzekeraar te misleiden. Dit terwijl deze toevoeging uit artikel 7:941 lid 5 BW ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW van dwingend recht is.
5.3.
Vast staat dat de kapschuur reeds vóór 23 februari 2017, de datum van het stormschade voorval, enkele onvolkomenheden had en dat [eiser] daarmee bekend was. Uit de overgelegde foto’s en de stellingen van partijen blijkt dat een aantal planken in de zijgevel ontbrak. Op de luchtfoto’s die Achmea heeft gevonden op Globetrotter is te zien dat het dak voorafgaand aan het schadevoorval een opening had, die lijkt overeen te komen met de stelling van [eiser] in deze, namelijk dat één of twee dakplaten waren verschoven. Achmea heeft dit niet, of althans onvoldoende betwist, zodat de rechtbank uitgaat van die situatie. Hoewel de stellingen van Achmea ten aanzien van deze onvolkomenheden hetzelfde zijn, te weten dat [eiser] heeft getracht om bestaande schade mee te nemen in de begroting van de stormschade, zijn de stellingen van [eiser] op dit punt verschillend per onderdeel. Ten aanzien van de zijgevel betwist [eiser] kort gezegd dat hij heeft getracht de bestaande onvolkomenheden te claimen bij de stormschade en ten aanzien van de dakplaten stelt [eiser] dat hij vergeten was dat er een of twee dakplaten waren verschoven, zodat hij dit niet opzettelijk heeft verzwegen. Gelet hierop zal de rechtbank eerst de vraag of sprake is van opzettelijke misleiding ten aanzien van de zijgevel en de verschoven dakplaten afzonderlijk bespreken.
Opzettelijke misleiding ten aanzien van de zijgevel?
5.4.
De verzekeringsovereenkomst heeft een bijzonder vertrouwenskarakter, nu de verzekeraar niet alleen bij het sluiten maar ook bij de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst in sterke mate afhankelijk is van de betrouwbaarheid van de verzekerde en ter beoordeling van een schadeclaim erop moet kunnen vertrouwen dat de verzekerde juiste en zo volledig mogelijke informatie ter zake verstrekt. Dit is een zwaarwegende verplichting van de verzekerde tegenover de verzekeraar, waarop, bij niet nakoming daarvan, een rigoureuze sanctie in de zin van verval van het recht op uitkering is gezet. Uit vaste rechtspraak volgt dat het in artikel 7:941 lid 5 BW voor verval van recht benodigde opzet moet worden gezien als opzet in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW: bedrog, een handelen of nalaten met het oogmerk een ander te misleiden. De verzekerde moet onjuist hebben voorgelicht met het oogmerk een hogere uitkering te verkrijgen, respectievelijk een uitkering te verkrijgen waarop hij bij kennis van de ware stand van zaken geen recht zou hebben gehad. De vergaande gevolgen voor de dekking die op grond van artikel 7:941 lid 5 BW aan handelen met opzet tot misleiding worden verbonden, rechtvaardigt dat strenge eisen mogen worden gesteld aan de vaststelling of het handelen van de verzekerde was ingegeven door het opzet tot misleiden van de verzekeraar. Uitgangspunt bij een beroep op het verval van uitkering bij bedrog, is dat de verzekeraar dat bedrog stelt en bewijst (zie onder meer ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6761 en ECLI:NL:GHARL:2019:802). Het is Achmea die zich beroept op bevrijding van haar verplichting tot uitkering onder de polis en het is daarom op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan haar om aan te voeren, en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat [eiser] als verzekerde haar onjuist heeft voorgelicht omtrent een voorgevallen schade met het oogmerk een hogere uitkering te verkrijgen respectievelijk een uitkering te verkrijgen waarop hij bij kennis van de ware stand van zaken geen recht zou hebben gehad.
5.5.
De vraag ligt voor of [eiser] heeft getracht de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel mee te nemen in de begroting van de stormschade, zoals [eiser] stelt en Achmea betwist. Achmea onderbouwt haar stelling als volgt. Allereerst stelt zij dat haar schade-expert [naam schade-expert] kan verklaren dat [eiser] deze onvolkomenheden aan de zijgevel van de kapschuur tijdens zijn bezoek op 4 april 2017 als stormschade aan hem heeft gepresenteerd en, in het verlengde daarvan, dat bespreking van de schade aan de zijgevel achterwege had kunnen blijven indien deze volgens [eiser] niet tot de stormschade zou behoren. Ter onderbouwing van haar stelling dat stormschade aan de zijgevel is besproken, verwijst Achmea naar het schaderapport van [naam schade-expert] , waarin staat ‘ik heb geen kosten opgenomen voor herstel van de zijgevel aangezien deze in slechte staat van onderhoud verkeert’. [eiser] betwist dat hij de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel heeft gepresenteerd als stormschade en ook dat hij deze als zodanig heeft willen claimen.
5.6.
Vast staat dat tijdens het bezoek van de schade expert [eiser] , [naam bouwbedrijf] en [naam schade-expert] gezamenlijk om de kapschuur heen zijn gelopen. Daarbij hebben zij de zijgevel van de kapschuur gezien. Tijdens dat bezoek is de stormschade besproken, zodat een eventuele poging van [eiser] om de onvolkomenheden aan de zijgevel mee te nemen in de schadebegroting, zou moeten blijken uit hetgeen [eiser] tijdens het bezoek van de schade expert heeft gezegd. De lezingen van dit gesprek lopen echter uiteen. Voor de lezing van Achmea kan geen steun gevonden worden in het interview dat door [naam] in het kader van het toedrachtonderzoek op 17 mei 2017 is afgenomen. Dat interview wijst in ieder geval niet op een poging de onvolkomenheden aan de zijgevel als stormschade te claimen. [naam] vraagt [eiser] om de stormschade te omschrijven. [eiser] antwoordt hierop: ‘Ik heb u aangewezen dat de volledige schade aan de linkerzijde van het dak en in het midden door deze storm is ontstaan’. In het antwoord op de vraag naar de toedracht van het ontstaan van de schade spreekt [eiser] alleen over schade aan het dak (zie 2.6.).
5.7.
Een ander stuk waaruit volgens Achmea blijkt dat [eiser] de onvolkomenheden aan de zijgevel als stormschade heeft gepresenteerd, is de in opdracht van [eiser] opgemaakte offerte van [naam bouwbedrijf] . Achmea stelt dat dit volgt uit de hoeveelheid materiaal die is opgenomen in de offerte en verwijst hiervoor naar het door haar overgelegde e-mailbericht van 13 september 2019 van [naam schade-expert] (zie 2.11). Volgens [eiser] zien de materialen die [naam bouwbedrijf] heeft opgenomen op het noodzakelijke herstel van de dakconstructie en niet op vervanging van ontbrekende of reeds beschadigde planken aan de zijgevel. Naar het oordeel van de rechtbank valt, zonder nadere toelichting, uit de offerte van [naam bouwbedrijf] niet af te leiden dat daarin ook materialen en kosten voor herstel van de bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel is meegenomen. De enkele stelling dat dit volgt uit de hoeveelheid materiaal in verhouding tot de materialen die nodig zouden zijn voor alleen het dak en de dakconstructie, is onvoldoende. Niet kan worden uitgesloten dat (meer) extra materiaal nodig is om de dakconstructie te herstellen en dat bij het herstel van de dakconstructie ook herstelwerkzaamheden aan de zijgevel plaats moeten vinden, zoals door [eiser] is betoogd. De nader overgelegde e-mailberichten daaromtrent van [naam bouwbedrijf] en [naam schade-expert] geven daarover geen duidelijkheid.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat zonder bewijslevering niet kan worden vastgesteld dat [eiser] heeft getracht Achmea opzettelijk te misleiden ten aanzien van de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel. Het komt dus aan op wat tijdens het bezoek van 4 april 2017 is gezegd over de zijgevel en op welke specifieke werkzaamheden de offerte van [naam bouwbedrijf] ziet en in hoeverre [eiser] daar kennis van had, nu [eiser] betwist dat hij wist waar de opgenomen materialen precies voor bedoeld waren in de offerte van [naam bouwbedrijf] . Onder verwijzing naar rov. 5.4 is het aan Achmea om te bewijzen dat [eiser] heeft getracht de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel als stormschade te presenteren. Daarbij merkt de rechtbank op dat indien Achmea in dat bewijs slaagt, daarmee is voldaan aan de vereisten voor opzettelijke misleiding in het kader van artikel 7:941 lid 5 BW. Dit geldt ook indien alleen [naam bouwbedrijf] over de (reeds bestaande) onvolkomenheden aan de zijgevel als stormschade heeft gesproken in aanwezigheid van [eiser] , nu het aan [eiser] is om [naam bouwbedrijf] op dat punt te corrigeren, aangezien
[eiser] daarmee bekend was. Let wel, vereiste herstelwerkzaamheden aan de zijgevel als gevolg van stormschade aan de dakconstructie, als daarvan sprake zou zijn, is daarvan uitgezonderd.
Opzettelijke misleiding ten aanzien van het dak?
5.9.
Het onder rov. 5.4. opgenomen kader is ook van toepassing bij de beoordeling of [eiser] zich ten aanzien van het opgeven van stormschade aan het dak schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding. Volgens Achmea volgt de opzet tot misleiding uit het bewust achterhouden van informatie over de reeds bestaande onvolkomenheden aan het dak en wordt dat bevestigd door de antwoorden die [eiser] tijdens het interview heeft gegeven. [eiser] heeft in het interview eerst geantwoord dat de kapschuur niet nieuw, maar technisch wel in orde en verder onbeschadigd was en dat het dak volledig intact was. Na de confrontatie met de oude luchtfoto’s heeft [eiser] erkend dat een of twee dakplaten verschoven waren ten tijde van het optreden van de stormschade. Volgens [eiser] was hij dat vergeten.
5.10.
De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat [eiser] dit inderdaad was vergeten. Daarbij is allereerst van belang dat onbetwist is gesteld dat [eiser] de kapschuur slechts gebruikte voor de stalling van zijn auto, camper en vrachtwagen en dat het gelet op het grote dakvlak maar een kleine opening betrof waar hij nauwelijks last van had en dat alleen zichtbaar was als hij in de kapschuur omhoog keek, wat hij niet vaak deed. Vanuit zijn woning had hij geen zicht op het deel van het dak waar de dakplaten waren verschoven. Bovendien gaat het om verschoven dakdelen en niet om ontbrekende dakdelen, hetgeen meer in de sfeer van achterstallig onderhoud ligt dan in de sfeer van schade die [eiser] had moeten melden. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat [eiser] met zijn mededelingen over het dak heeft gehandeld met het oogmerk om een hogere uitkering te verkrijgen. Ten aanzien van het dak is de gestelde opzettelijke misleiding dan ook niet vast komen te staan.
Tussenconclusie grondslag opzettelijke misleiding
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat bewijslevering noodzakelijk is voor de gestelde opzettelijke misleiding ten aanzien van de zijgevel. Indien na bewijslevering vast komt te staan dat [eiser] Achmea onjuist heeft voorgelicht ten aanzien van de zijgevel met het oogmerk een hogere uitkering te verkrijgen, heeft dit tot gevolg dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. Ten aanzien van het dak kan het verval van recht op uitkering niet worden gegrond op artikel 7:941 lid 5 BW, omdat reeds nu vast is komen te staan dat de daarvoor noodzakelijke opzettelijke misleiding ontbreekt.
5.12.
De subsidiaire weigeringsgrondslag (schending van de mededelingsplicht bij schade, artikel 17 van de opstal polisvoorwaarden en artikel 7:941 lid 2 BW) speelt alleen een rol bij de mededelingen ten aanzien van het dak.
5.13.
Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank hierna, ondanks de bewijsopdracht ten aanzien van de primaire afwijzingsgrondslag, reeds de subsidiaire afwijzingsgrond van schending van een mededelingsplicht bij schade bespreken en een (gedeelte van) de overige vorderingen.
Schending mededelingsplicht bij schade?
5.14.
De onder 5.10. genoemde omstandigheden kunnen niet zonder meer tot het gevolg hebben dat van [eiser] niet verwacht had mogen worden dat hij Achmea tijdig op de hoogte had gesteld van de reeds bestaande onvolkomenheden aan het dak. Ingevolge artikel 7:941 lid 2 BW rust op [eiser] als verzekerde de plicht om binnen redelijke termijn de verzekeraar, Achmea, alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor Achmea van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank valt het feit dat voor het schadevoorval (de storm) een of twee dakplaten waren verschoven aan te merken als een inlichting die voor Achmea van belang kan zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen. In zoverre heeft [eiser] niet voldaan aan zijn verplichting uit dit artikel (en uit de betreffende polisvoorwaarden).
5.15.
Artikel 7:941 lid 4 BW bepaalt vervolgens dat een verzekeraar het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van de verplichting onder lid 2 alleen kan bedingen als de verzekeraar daardoor in een redelijk belang is geschaad. Achmea stelt in een redelijk belang te zijn geschaad en onderbouwt dit met de stelling dat haar schade-expert heeft verklaard dat de reeds bestaande onvolkomenheden zouden hebben geleid tot een lager vastgesteld schadebedrag en dat zij in het algemeen een redelijk belang heeft om juist te worden geïnformeerd. [eiser] betwist dat Achmea in een redelijk belang is geschaad en onderbouwt dit met verwijzing naar een verklaring van [naam bouwbedrijf] , de aannemer, die inhoudt dat het qua kosten geen verschil zou hebben uitgemaakt.
5.16.
In de door Achmea als productie 4 overgelegde schadebegroting is de eerder op
€ 7.627,00 (zonder rekening te houden met het eigen risico) uitkomende schadebegroting opgenomen met daarnaast een staatje voor oude bestaande schade. Die laatste komt volgens Achmea uit op een bedrag van € 2.300,00 als het bedrijfsmatig zou zijn vervangen en
€ 690,00 als [eiser] het zelf had vervangen. Achmea gaat daarbij echter voorbij aan de, niet weersproken, stelling van [eiser] dat het twee verschoven dakplaten betrof die hij zelf terug had kunnen schuiven. Dit betekent dat geen noodzaak bestond voor het vervangen van die dakplaten, maar slechts het terugschuiven van die dakplaten. Dit heeft tot gevolg dat bij het herstel van het dak na de stormschade het gehele dak had moeten worden vervangen, nu niet ter discussie staat dat de niet beschadigde dakplaten ook geheel vervangen zouden worden in verband met de werkzaamheden aan de dakconstructie en het feit dat de oude dakplaten asbest bevatten. Dat Achmea in een redelijk belang is geschaad, acht de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd. Het beroep van Achmea op een volledig verval van uitkering op grond van schending van artikel 7:941 lid 2 BW slaagt niet vanwege het ontbreken van de daarvoor noodzakelijke schending van een redelijke belang (artikel 7:941 lid 4 BW).
5.17.
Een en ander leidt tot de conclusie dat Achmea alleen een beroep op een weigeringsgrond toekomt indien vast komt te staan dat [eiser] heeft getracht de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel te claimen als stormschade.
5.18.
Hoewel partijen over en weer stellingen hebben ingenomen ten aanzien van de gestelde omvang van de schade, zijn partijen ter zitting overeengekomen dat zij, indien vast komt te staan dat tot uitkering van de schade moet worden overgegaan, zo spoedig mogelijk over zullen gaan tot het gezamenlijk vinden van een expert om conform de polisvoorwaarden de schade-uitkering te berekenen.
Verwijderen gegevens uit de externe en interne registers
5.19.
[eiser] vordert de ongedaanmaking van de registraties, naar de rechtbank aanneemt van fraude, in de Gebeurtenissenadministratie van Achmea, in het Intern Verwijzingsregister (IVR) van Achmea, in het Incidentenregister van Achmea en in het Extern Verwijzingsregister (EVR). Op al deze registraties is de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing. Daarnaast geldt voor de interne registraties (in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR) de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars van juni 2018 (hierna: de Gedragscode). Voor de externe registraties (in het Incidentenregister en het EVR) geldt het PIFI.
5.20.
Artikel 6 AVG bepaalt dat de verwerking van de persoonsgegevens alleen rechtmatig is indien is voldaan aan de in dat artikel opgenomen voorwaarden. In dit geval houdt die voorwaarde in dat de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk moet zijn voor het gerechtvaardigd belang van Achmea (en andere verzekeraars), tenzij het privacybelang van [eiser] zwaarder weegt. Het artikel schrijft voor dat er een belangenafweging moet worden gemaakt.
5.21.
De rechtbank stelt voorop dat opname in, met name, het EVR van de Stichting CIS voor de betrokkene verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het EVR vaststellen dat er sprake is van een registratie in het Incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie omtrent opname kunnen vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het Incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Tegen deze achtergrond volgt uit vaste rechtspraak dat hoge eisen dienen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname in bedoelde registers, hetgeen ook is terug te vinden in het PIFI.
5.22.
Volgens vaste rechtspraak kan het PIFI worden beschouwd als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp destijds voorschreef in artikel 8 aanhef en sub f. Artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG wijkt niet af van het hiervoor genoemde artikel van de Wbp, dus kan worden geoordeeld dat de verwerking van de persoonsgegevens met voldoende waarborgen is omgeven als Achmea heeft voldaan aan de opnamecriteria van het PIFI.
5.23.
Achmea mag volgens artikel 3.1.1 van het PIFI (zie 2.8.) persoonsgegevens in het Incidentenregister opnemen als er sprake is van een ‘Incident’ en als de opname in overeenstemming is met het doel van het Incidentenregister.
5.24.
Uit de onder 2.8. opgenomen begripsbepaling volgt dat opzettelijke misleiding valt onder de reikwijdte van het begrip ‘Incident’ . Ten aanzien van de reeds bestaande onvolkomenheden aan het dak is vastgesteld dat geen sprake is van opzettelijke misleiding. Ten aanzien van de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel moet bewijslevering uitmaken of opzettelijke misleiding kan worden vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat slechts indien vast komt te staan dat [eiser] heeft getracht Achmea opzettelijk te misleiden wat betreft de onvolkomenheden aan de zijgevel geoordeeld kan worden dat de registratie van fraude in het EVR rechtmatig is geschied.
5.25.
Ook ten aanzien van de registratie in het Incidentenregister heeft te gelden dat de opname in het Incidentenregister op grond van artikel 3.1.1 PIFI is toegestaan wanneer sprake is van een Incident als omschreven in artikel 2 van het PIFI en wanneer het doel van het Incidentenregister zoals omschreven in artikel 4.1.1 van het PIFI is gediend bij registratie. Als opzettelijke misleiding niet komt vast te staan, dan is de registratie van fraude in het Incidentenregister niet rechtmatig.
5.26.
De opname in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR vindt zijn grondslag in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars van juni 2018 (hierna: de Gedragscode), artikel 4.5.3 in het bijzonder. Ook hierbij heeft te gelden dat opname in dit register tot verstrekkende gevolgen kan leiden voor [eiser] als verzekerde (een eventuele latere claim zal anders worden bekeken bij een melding in de Gebeurtenissenadministratie). Als opzettelijke misleiding komt vast te staan, zijn ook de interne registraties van fraude rechtmatig. Indien Achmea daarentegen niet slaagt in het bewijs, dan zijn die registraties evenmin toegestaan.
5.27.
Een en ander leidt tot de conclusie dat, indien opzettelijke misleiding ten aanzien van de reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel komt vast te staan, de opnames in zowel de interne als de externe registers rechtmatig wordt geacht en de primaire vorderingen op dat punt zullen worden afgewezen. Als Achmea niet slaagt in het leveren van bewijs van opzettelijke misleiding, dan zal de rechtbank het primair onder a en b gevorderde toewijzen.
5.28.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering, te weten het beperken van de registraties in looptijd, oordeelt de rechtbank dat daar, bij vaststelling van opzettelijke misleiding door [eiser] , geen aanleiding voor bestaat.
5.29.
Indien vast komt te staan dat Achmea onrechtmatig heeft gehandeld door de opnames in de registers, kan dit als gevolg hebben dat daardoor een verplichting tot vergoeding van de daaruit ontstane schade is ontstaan. De rechtbank zal de beslissing tot betaling van de kosten die [eiser] heeft moeten maken doordat hij, als gevolg van de registraties, verzekeringen heeft moeten afsluiten tegen hogere premies (de vordering
onder h) dan ook aanhouden in afwachting van de bewijslevering.
5.30.
Ditzelfde geldt voor het gevorderde ongedaan making van de beëindiging van de woongarantverzekering en de rechtsbijstandverzekering, de vordering onder g.
5.31.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
van de tegenvordering
5.32.
De beoordeling van de vordering tot vergoeding van de kosten voor het inschakelen van de fraude coördinator (door Achmea gesteld op € 532,00) en de kosten van de toedrachtonderzoeker [naam] (volgens Achmea € 1.250,54) hangt samen met de uitkomst van de bewijslevering in conventie, zodat de beoordeling hiervan zal worden aangehouden in afwachting van de uitkomst in conventie.

6.De beslissing

De rechtbank
in de vordering
6.1.
draagt Achmea op te bewijzen dat [eiser] heeft getracht haar opzettelijk te misleiden door de voorafgaande aan de storm reeds bestaande onvolkomenheden aan de zijgevel als stormschade te presenteren met het oogmerk een hogere uitkering te verkrijgen,
6.2.
bepaalt dat, voor zover Achmea dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.J.P. Heijmans in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.3.
bepaalt dat Achmea uiterlijk op
6 december 2019getuigen en hun verhinderdagen zal kunnen opgeven, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de vrijdagen in de maanden januari 2020 tot en met maart 2020, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, en bij gebreke waarvan vonnis zal worden gewezen,
6.4.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
6.5.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor ingediend moeten hebben,
6.6.
bepaalt dat Achmea binnen de hiervoor genoemde termijn ook kenbaar zal kunnen maken dat zij het bewijs uitsluitend schriftelijk wil leveren, waartoe zij dan de gelegenheid zal krijgen door uiterlijk op
30 januari 2020een daartoe strekkende conclusie met schriftelijke bewijsstukken in te dienen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in de tegenvordering
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en op 22 november 2019 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. S. Kropman.