ECLI:NL:RBGEL:2019:6189

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
05/106671-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met mes in Elspeet

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man uit Hongarije, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 3 mei 2019 in Elspeet een man, die op de grond lag, meermalen tegen het hoofd geschopt en met een mes in zijn richting gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar kwam tot de conclusie dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden. De rechtbank kende een bedrag van € 3.075,82 toe voor materiële schade en € 3.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/106671-19
Datum uitspraak : 23 december 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende: [adres] ,
raadsman: mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 augustus 2019, 17 oktober 2019 en 9 december 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Elspeet, gemeente Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of die (op de grond liggende) [slachtoffer] een en/of meermalen (met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Elspeet, gemeente Nunspeet aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere afgebroken en/of verwijderde tanden, heeft toegebracht door die (op de grond liggende) [slachtoffer] een en/of meermalen (met geschoeide voet) tegen het hoofd/gezicht te schoppen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Elspeet, gemeente Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of die (op de grond liggende) [slachtoffer] een en/of meermalen (met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging doodslag (primair) en de zware mishandeling (subsidiair) en dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De raadsman heeft zich ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Verder is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het letsel van aangever juridisch niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling op grond van het volgende.
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat verdachte vanuit het niets een soort broodmes dan wel een smeermes in zijn rechterhand had. Aangever zag vervolgens dat verdachte zijn rechterarm ophief tot borsthoogte, zijn arm naar achteren strekte en vervolgens met kracht naar voren kwam. Verdachte raakte daarbij aangevers linkerhand aan de bovenzijde. Aangever is daarop weggerend over het kiezelpad en is op enig moment op de grond terecht gekomen. Terwijl verdachte op de grond lag zag hij dat verdachte het mes nog steeds vast had. Vervolgens begon verdachte op hem in te schoppen. Verdachte heeft aangever eerst op zijn rug geraakt en toen op zijn linkerbeen. Vervolgens heeft verdachte met zijn schoen tegen het hoofd van verdachte geschopt en hem daarbij frontaal in zijn gezicht geraakt. Daarna heeft verdachte hem nog een keer linksachter op zijn hoofd geraakt. Kort hierna kon verdachte opstaan en heeft hij opnieuw geprobeerd weg te rennen. Verdachte had nog steeds het mes vast. Aangever viel vervolgens weer en verdachte heeft hem toen nog een paar keer geschopt. Aangever probeerde dit met zijn armen af te weren. Op het moment dat aangever riep: “Stop stop, I gonna help you, stop now,” is verdachte gestopt met schoppen. Aangever voelde met zijn tong dat hij zijn tanden aan de voorzijde miste en hij zag later dat er enkele tanden waren afgebroken. [2] Later is gebleken dat aangever zijn hand had gebroken, dat er sprake was van kneuzingen [3] en dat zijn hand en zijn gezicht veel pijn deden. [4]
De verklaring van aangever vindt steun in het feit dat verdachte direct na het incident is aangetroffen met letsel. Aangever had bloed op zijn bovenlip, was enkele tanden kwijt en had een grote bult op de bovenzijde van zijn linkerhand. [5]
Uit medische informatie blijkt dat bij aangever op 5 mei 2019 het volgende letsel is geconstateerd: meerdere blauwe plekken over het hele lichaam, diverse schaafwonden, een steekwond aan de binnenkant van zijn hand en een breuk in zijn middenhand. De duur van genezing werd geschat op 6 weken of meer voor de botbreuk in zijn hand. Uit de medische informatie is tevens gebleken dat aangever één voortand mist en dat er twee voortanden zijn afgebroken. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 3 mei 2019 in (de buurt van) een boerderij in Elspeet een woordenwisseling heeft gekregen met aangever en dat hij aangever op enig moment in zijn gezicht heeft geslagen waardoor deze op de grond is gevallen. Verdachte heeft aangever vervolgens tegen zijn hoofd geschopt en is daarmee pas opgehouden toen aangever hem smeekte ermee op te houden. Verder heeft verdachte nog verklaard dat het best mogelijk is dat hij een mes in zijn hand had. [7]
Door aangever zijn beelden gemaakt. [8] In het proces-verbaal betreffende het uitkijken van deze beelden is gerelateerd dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte en aangever even bij elkaar staan, direct gevolgd met het beeld dat aangever over het terrein begon te rennen. Vervolgens is te zien dat aangever kwam te vallen, althans te zien is dat de telefoon/de opnameapparatuur op de grond kwam te liggen. Vervolgens is te zien dat verdachte zwaaiende bewegingen maakte met zijn rechterarm en dat hij in zijn rechterhand een mes vasthield. Ook is te zien dat verdachte al die tijd kort bij aangever stond. [9]
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een mes in de richting van het lichaam van aangever heeft gestoken en dat hij de op de grond liggende aangever meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. Het hoofd is een zeer kwetsbaar deel van het lichaam waarin zich vele kwetsbare structuren bevinden. Door meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever te schoppen heeft verdachte niet alleen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen, maar deze ook bewust aanvaard. Gelet daarop kan de poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) wettig en overtuigend worden bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks3 mei 2019 te Elspeet, gemeente Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes,
althans een scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en
/ofdie (op de grond liggende) [slachtoffer]
een en/ofmeermalen (met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht/hoofd,
althans het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de (werk)situatie van verdachte niet pluis was en dat hij zelf aangifte heeft gedaan van uitbuiting. Gelet op het feit dat verdachte een behoorlijke tijd in voorarrest heeft gezeten, heeft de raadsman verzocht geen langere gevangenisstraf op te leggen dan verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafmaat verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever te schoppen. Ook heeft hij met een mes in de richting van het lichaam van aangever gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel aan zijn hand, zijn hoofd en aan zijn gebit opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de vordering van de benadeelde partij en de toelichting daartoe op zitting volgt dat het slachtoffer nog altijd de gevolgen ondervindt van hetgeen hem is aangedaan en dat hij ten gevolge daarvan ook nog steeds psychische problemen ondervindt. Ook is gebleken dat het slachtoffer nog niet uitbehandeld is aangezien de aanzienlijke gebitsschade die hij heeft opgelopen om financiële redenen alleen nog maar voor nood zijn gerepareerd.
Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder wegens geweldsfeiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij in zoverre te gelden is als een first offender.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.082,69 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van materiële deel van de vordering op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen kan worden. De gevorderde immateriële schade kan naar mening van de officier van justitie ook toegewezen worden, maar dient, gelet op vergelijkbare uitspraken, gematigd te worden. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de post ‘tandartskosten’ aangevoerd dat deze post, gelet op het feit dat deze post slechts is onderbouwd met een offerte zodat de daadwerkelijke schade niet kan worden vastgesteld, gematigd moet worden tot een bedrag van € 3.000,-. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze post ook aanzienlijk gematigd moet worden gelet op vergelijkbare zaken en dat daarom niet meer dan € 3.000,- toegewezen zou kunnen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden.
De ‘reiskosten’ zijn niet weersproken en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Ten aanzien van de schadepost ‘tandartskosten’ is de rechtbank van oordeel dat deze kosten tenminste € 3.000,- bedragen en dat de vordering tot dit bedrag toewijsbaar is; dat is overigens ook niet weersproken.
De rechtbank overweegt dat o.a. het causale verband bestaat tussen het schoppen door verdachte tegen het gezicht van aangever en de schade aan diens achterste kiezen niet voldoende is onderbouwd en dat om die reden nadere bewijsstukken noodzakelijk zijn en de beoordeling daarvan een nader partijdebat verlangt. Dit levert evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Wat betreft het meer of anders gevorderde ten aanzien van de gevorderde’ tandartskosten’ zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De verdachte is voor de materiële schade − naar burgerlijk recht − aansprakelijk. De vordering dient tot een bedrag van € 3.075,82 te worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2019.
Met betrekking tot immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt deze schade in elk geval € 3.000,-, waarvoor verdachte aansprakelijk is.
Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering van immateriële schade.
De verdachte is voor de schade − naar burgerlijk recht − aansprakelijk. De vordering dient tot een bedrag van € 3.000,- te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2019.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair en het subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de
duur van
5 (vijf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake de materiële schade,van een bedrag van
€ 3.075,82(
drieduizend vijf en zeventig euro en tweeëntachtig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering van
materiële schade;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 3.075,82(
drieduizend vijf en zeventig euro en tweeëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van
volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake de immateriële schade,van een bedrag van
€ 3.000,-(
drieduizend euro) ), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering van
immateriële schade;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 3.000,-(
drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. M. Wegter, rechters, in tegenwoordigheid van E. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2019.
De griffier en mr. Wegter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, Basisteam Veluwe Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019193139, gesloten op 5 mei 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pag. 10-12.
3.Proces-verbaal verhoor van aangever [slachtoffer] , pag. 28-29.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 16-18.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 16.
6.Aanvullend proces-verbaal, pag. 2-9.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 51-56.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pag. 11 3e alinea.
9.Proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitlezen van de camerabeelden, pag. 13-15.