Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat zij niet overtuigd was van zijn schuld op basis van het beschikbare bewijsmateriaal. De zaak was aanhangig gemaakt door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, die had gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De officier vorderde een gevangenisstraf van vijf jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling, omdat het misdrijf zou zijn gepleegd vanuit een psychose. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangifte van het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen te veel vragen opriepen en dat er geen forensisch bewijs was dat de verdachte met de feiten kon verbinden. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van het slachtoffer niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de context van de verklaringen en de inconsistenties die daarin naar voren kwamen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen, en heeft zij de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het tenlastegelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.