ECLI:NL:RBGEL:2019:613

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
05/882173-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot moord en zware mishandeling

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat zij niet overtuigd was van zijn schuld op basis van het beschikbare bewijsmateriaal. De zaak was aanhangig gemaakt door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, die had gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De officier vorderde een gevangenisstraf van vijf jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling, omdat het misdrijf zou zijn gepleegd vanuit een psychose. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangifte van het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen te veel vragen opriepen en dat er geen forensisch bewijs was dat de verdachte met de feiten kon verbinden. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van het slachtoffer niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de context van de verklaringen en de inconsistenties die daarin naar voren kwamen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen, en heeft zij de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het tenlastegelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/882173-16
Datum uitspraak : 15 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsvrouw: mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 maart 2017, 9 juni 2017, 1 juni 2018, 28 augustus 2018, 16 november 2018 en 8 februari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij, op één of meer tijdstippen op of omstreeks 18 december 2016 in de gemeente Arnhem, althans (in ieder geval) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet, (telkens) meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in en/of in de richting van het gezicht en/of de hals en/of keel en/of kaak en/of de (linker)arm en/of de schouder en/of de buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 december 2016 in de gemeente Arnhem, althans (in ieder geval) in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere
steekwonden in (onder andere) het gezicht en/of de hals en/of keel en/of kaak en/of de (linker)arm en/of de schouder en/of de buik, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp te steken en/of te prikken en/of te slaan;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 18 december 2016 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in en/of in de richting van het gezicht en/of de hals/keel/kaak en/of de (linker)arm en/of de schouder en/of de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. De aangifte wordt voldoende ondersteund door andere wettige bewijsmiddelen. De verklaring van aangever is authentiek en wijst verdachte aan als dader. Het door aangever gegeven signalement past bij het signalement dat door de getuigen is gegeven. De kleding die verdachte twee dagen voor het incident aan had is verdwenen. De context van de verklaring van aangever wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent over een gesprek met verdachte, de verklaring van de ex-vrouw van verdachte, de verklaringen van de vriendinnen van de ex-vrouw van verdachte, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van aangever op de zitting in juni 2018. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood en van voorbedachten rade.
Primair vordert de officier van justitie dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, daarnaast moet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. Hiertoe is aangevoerd dat het misdrijf is gepleegd vanuit een psychose. De onderliggende oorzaak daarvan is onbekend. Ook is onbekend of de psychose verdwenen is en waardoor deze getriggerd wordt. Hierdoor bestaat het gevaar dat verdachte opnieuw in een psychose terecht komt en het slachtoffer of een ander wil vermoorden. Er dient eerst volledig zicht te komen op de stoornis en aansluitend dient behandeling plaats te vinden. Een ander kader dan tbs met dwangverpleging biedt onvoldoende zekerheid omdat verdachte met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf onbehandeld in de maatschappij terecht kan komen.
Subsidiair, als de rechtbank onvoldoende gronden ziet voor een terbeschikkingstelling, dient een gevangenisstraf van acht jaren te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde omdat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De verklaring van [getuige 1] is onvoldoende betrouwbaar en op punten tegenstrijdig met de verklaring van aangever. Deze verklaring moet daarom worden uitgesloten van het bewijs. De overige bewijsmiddelen wijzen niet naar verdachte. Forensisch bewijs is er niet. De signalementen in de getuigenverklaringen wijken van elkaar af en wijzen voorts niet in de richting van verdachte. Gelet op de verzochte vrijspraak heeft de verdediging tevens verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu zij uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het feit heeft begaan.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] op 18 december 2016 bij en in zijn woning is aangevallen door iemand. Hij heeft hierbij potentieel dodelijk letsel opgelopen. De verdenking met betrekking tot het tenlastegelegde berust in essentie op de aangifte van [slachtoffer] . Hij wijst daarin verdachte aan als de dader. Verdachte zou boos op [slachtoffer] zijn vanwege iets uit het verleden met betrekking tot verdachtes vrouw. Verdachte heeft van meet af aan ontkend de dader te zijn geweest. De later, eerst op 6 november 2017, (ingekomen verklaring van [getuige 1] zou kunnen dienen als steunbewijs, maar alleen met betrekking tot het motief van verdachte. Deze getuige weet verder niets van de toedracht van de steekpartij en wie dat gedaan heeft. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring bovendien tegenstrijdigheden en onduidelijkheden bevat, zoals over de vraag waarom [getuige 1] , die naar eigen zeggen zeer verontrust was over de dreigende uitlatingen van verdachte, hoegenaamd niets heeft gedaan om te voorkomen dat verdachte zijn woorden in daden zou omzetten en/of aangever te waarschuwen. De nadien gehoorde getuige [getuige 2] weerlegt enkele onderdelen van de verklaring van [getuige 1] . Uit de flankerende getuigenverklaringen wordt wel duidelijk dat er over de zaak veel gepraat wordt binnen de Iraanse gemeenschap en dat er verhalen rondgaan over spioneren door (medewerkers van) de Iraanse overheid. Verdachte benoemde dit overigens ook in de periode dat hij volgens het NIFP aan waanvoorstellingen leed.
Een en ander maakt dat de verklaring van [getuige 1] teveel vragen oproept om bij te kunnen dragen aan het bewijs.
Verder bevat het dossier getuigenverklaringen van omwonenden die gezien hebben dat een man op 18 december 2016 aanbelde bij de woning van aangever, stekende bewegingen maakte en even later weer rustig naar buiten kwam. Deze omwonenden hebben een beschrijving gegeven van de dader: hij zou een bol/fors postuur hebben, circa 1.60 m groot zijn en een leeftijd van tussen de 20 en 30 jaar hebben. Dit komt niet overeen met het postuur van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde (zoals blijkt uit screenshots van camerabeelden waarop verdachte te zien is, zie dossierpagina 278-289). Verdachte kan, gezien zijn verschijning ter terechtzitting en de politiefoto in het dossier, die kennelijk gemaakt is op 20 december 2016, ook niet worden aangemerkt als iemand met een kennelijke leeftijd van 20-30 jaar.
Deze getuigenverklaringen leveren naar het oordeel van de rechtbank niet alleen geen steunbewijs op dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, maar vormen zelfs een contra-indicatie daarvoor.
Ten slotte is er uitgebreid forensisch-technisch sporenonderzoek verricht. De woningen van aangever en van verdachte zijn onderzocht en bemonsterd op bloed en vingerafdrukken, verdachte’s kleding en schoeisel zijn onderzocht op aanwezigheid van bloed c.q. overeenkomende schoenspoorprofielen. Al deze onderzoeken hebben geen enkel bewijsmateriaal opgeleverd dat in de richting van verdachte wijst.
De rechtbank is dan ook niet overtuigd dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarom vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 23.816,69, bestaande uit € 1.316,69 aan materiële schade en € 22.500,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 23.816,69 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, gelet op de verzochte vrijspraak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte van het tenlastegelegde waarop deze vordering betrekking heeft wordt vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:

spreektverdachte
vrijvan het tenlastegelegde feit;

heft ophet bevel tot
voorlopige hechtenis;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en (bij vervroeging) uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2019.