ECLI:NL:RBGEL:2019:6114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
8127837
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating van de cliëntenraad tot werkzaamheden na ontheffing door zorginstelling

In deze zaak heeft de Cliëntenraad Arnhem (ACR) van de stichting Pro Persona Holding een kort geding aangespannen tegen de stichting Pro Persona. De ACR vordert dat de voorzieningenrechter Pro Persona beveelt om de ACR toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden, nadat de ACR op 15 mei 2019 zonder wettelijke basis met onmiddellijke ingang van zijn taken is ontheven. De ACR stelt dat Pro Persona geen reglement heeft op basis waarvan het lidmaatschap van de ACR tussentijds kan worden beëindigd, en dat het ontbindingsbesluit ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft op 12 december 2019 vonnis gewezen in deze zaak.

De procedure begon met een dagvaarding op 7 november 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 november 2019. De ACR heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat Pro Persona niet de bevoegdheid heeft om de ACR te ontbinden of de leden ontheffen van hun taken zonder instemming van de cliënten. Pro Persona heeft verweer gevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de WMCZ geen wettelijke basis biedt voor de ontbinding van de cliëntenraad. De voorzieningenrechter concludeert dat Pro Persona niet rechtsgeldig heeft gehandeld door de ACR te ontheffen en dat de ACR recht heeft op zijn gebruikelijke werkzaamheden.

De voorzieningenrechter beveelt Pro Persona om de ACR binnen twee werkdagen toe te laten tot zijn werkzaamheden en geen handelingen te verrichten die hiermee in strijd zijn. Pro Persona wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de ACR. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de door de ACR gevorderde dwangsom is afgewezen, omdat de ACR niet over eigen middelen beschikt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8127837 \ VV EXPL 19-143 \ 693 / 32548
uitspraak van 12 december 2019
vonnis in kort geding
in de zaak van
Cliëntenraad Arnhem van de stichting Pro Persona Holding
wonende te Arnhem
eisende partij
gemachtigde mr. B.L.A. van Drunen
tegen
de stichting Pro Persona Holding
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. T. van Malssen
Partijen worden hierna de ACR en Pro Persona genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 november 2019 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
1.2.
Op 28 november 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hiervan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Partijen hebben hun standpunten toegelicht mede aan de hand van de pleitnotities van hun gemachtigden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De ACR is de cliëntenraad van Pro Persona, locatie Arnhem (‘De Braamberg’). De ACR wordt gevormd door cliënten en voormalig cliënten van deze Pro Persona locatie.
2.2.
De doelstelling van een cliëntenraad is vastgelegd in de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen. Uit deze wet wordt geciteerd:
Artikel 2
1. De zorgaanbieder stelt voor elke door hem in stand gehouden instelling een cliëntenraad in, die binnen het kader van de doelstellingen van de instelling in het bijzonder de gemeenschappelijke belangen van de cliënten behartigt.
2. De zorgaanbieder regelt schriftelijk:
a. het aantal leden van de cliëntenraad, de wijze van benoeming, welke personen tot lid kunnen worden benoemd en de zittingsduur van de leden;
b. de materiële middelen van de instelling, waarover de cliëntenraad ten behoeve van zijn werkzaamheden kan beschikken.
3. De in het tweede lid bedoelde regeling is zodanig dat de cliëntenraad:
a. redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de cliënten en
b. redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen.
(…)
Artikel 10
(…)
2. De cliëntenraad en iedere cliënt van de instelling kunnen de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de zorgaanbieder is gelegen schriftelijk verzoeken de zorgaanbieder te bevelen de artikelen 2, 5, tweede lid, 7 en 8 en het eerste lid van dit artikel na te leven. Een verzoeker die niet vooraf schriftelijk aan de zorgaanbieder heeft verzocht te handelen overeenkomstig hetgeen in het verzoekschrift is verzicht en deze daarbij niet een redelijke termijn heeft gegeven om aan dat verzoek te voldoen, wordt niet-ontvankelijk verklaard.
(…)
2.3.
Ter uitvoering van de in artikel 2 lid 2 WMCZ bedoelde regeling hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin zij hun onderlinge verhoudingen hebben vastgelegd.
2.4.
Tussen de ACR en Pro Persona spelen in de afgelopen jaren diverse conflicten, onder andere over de benoeming van een ondersteuner/coach/ ambtelijk secretaris, de deelname van de ACR aan het Gemeenschappelijk Overleg (GO) en de benoeming van een klachtenfunctionaris.
2.5.
In de loop van 2018 ontstaat opnieuw een conflict, ditmaal tussen de ACR en de notulist, [mevrouw A] . Zij dient op 18 november 2018 een klacht in tegen de ACR. De klachtencommissie brengt hierover op 31 december 2018 een ongevraagd advies uit aan de Raad van Bestuur. In het voorjaar van 2019 ontstaat een nieuw conflict, ditmaal met de LCR ondersteuner, [mevrouw B] .
Bij brief van 15 mei 2019 wordt de ACR met onmiddellijke ingang van zijn taken ontheven. Uit deze brief, ondertekend door [persoon C] namens de Raad van Bestuur, wordt geciteerd:
(…)
Dat de Cliëntenraad er onvoldoende in slaagt tot een effectieve samenwerking te komen met de instelling en haar medewerkers, kent inmiddels een patroon van vele jaren. Veelvuldig zijn er met de Cliëntenraad gesprekken gevoerd en bemiddelingspogingen gedaan rondom situaties waarin het functioneren van de Cliëntenraad centraal stond. Dit heeft in het verleden bijvoorbeeld geleid tot een oordeel van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een interventie en gerechtelijke procedure rondom een geschil met een voormalig lid van de Cliëntenraad.
Mijns inziens is het goed functioneren van de cliëntenmedezeggenschap binnen de locatie Pro Persona Arnhem ernstig in gevaar. Onze instelling is op grond van de WMCZ verantwoordelijk voor het instellen van een Cliëntenraad die 1. redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de cliënten en die 2. bovendien redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen. Aangezien ik van mening ben dat momenteel niet aan dit tweede criterium voldaan wordt en het cliëntenbelang niet effectief behartigd wordt, heb ik, in overleg met de directeur, het volgende besluit genomen.
Voor de locatie Arnhem zal een nieuwe Cliëntenraad worden ingesteld. De nieuwe Cliëntenraad zal in samenspraak en samenwerking met cliënten tot stand komen. De consequentie hiervan is dat de huidige Cliëntenraad Arnhem met onmiddellijke ingang van zijn taak ontheven is.
(…)
2.6.
Op 13 september 2019 vindt een mediation zitting plaats tussen de ACR en Pro Persona bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden, die geen uitkomst biedt.

3.Het geschil

3.1.
De ACR vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
i) Pro Persona zal bevelen om, binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, de ACR toe te laten tot zijn (gebruikelijke) werkzaamheden en hem zijn (gebruikelijke) faciliteiten daarvoor ter beschikking zal stellen,
ii) Pro Persona zal bevelen geen enkele handeling te verrichten die met het bevel onder (i) in strijd is, zoals het oprichten van een alternatieve vorm van cliëntenmedezeggenschap voor de locatie Arnhem, althans een eventueel reeds opgerichte alternatieve vorm van cliëntenmedezeggenschap voor de locatie Arnhem met onmiddellijke ingang van zijn taken te ontheffen en daarvan ontheven te houden, onder het overleggen van een kopie van dit vonnis aan die alternatieve vorm van cliëntenmedezeggenschap.
iii) Pro Persona zal veroordelen tot betaling aan de ACR van een dwangsom van € 150,00 per dag voor iedere dag dat Pro Persona in strijd handelt met het bevel onder (i) en/of (ii), tot een maximum van € 150.000,00,
iv) met veroordeling van Pro Persona in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente vanaf de betekening van het vonnis.
3.2.
De ACR legt aan zijn vordering in kort geding het volgende ten grondslag. Pro Persona heeft zonder (wettelijke) basis op 15 mei 2019, plotseling en met onmiddellijke ingang, besloten tot ontbinding van de ACR. Pro Persona hanteert geen reglement op grond waarvan zij het lidmaatschap van de leden van de ACR tussentijds kan beëindigen. Het ontbindingsbesluit is aldus ongegrond genomen en kan geen stand houden. Alle uit deze ontbinding voortgevloeide handelingen dienen ongedaan gemaakt te worden en de ACR dient te worden toegelaten tot het verrichten van haar taken en bevoegdheden.
3.3.
Pro Persona heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van de ACR en is door Pro Persona niet betwist.
4.2.
De kern van het kort geding spitst zich toe op de vraag of Pro Persona met haar brief van 15 mei 2019 (de leden van) de ACR rechtsgeldig heeft ontheven van zijn taken, dan wel, gelet op de bewoordingen van partijen, heeft ontbonden.
4.3.
De WMCZ biedt geen wettelijke basis voor ontbinding van de cliëntenraad dan wel het uit zijn taken ontheffen van de (leden van) de cliëntenraad, door de zorginstelling. De wetgever heeft kennelijk afgezien van uitvoerige procedurevoorschriften met betrekking tot de verhouding tussen zorgaanbieder en cliëntenraad in het vertrouwen dat beide partijen gebaat zijn bij een goede samenwerking en dat "dit zijn weg wel zal vinden". De vraag of het bestuur van de zorginstelling uit eigen beweging bevoegd is om in de grijpen indien hij constateert dat de zittende cliëntenraad onvoldoende representatief is, dan wel onvoldoende in staat wordt geacht het gemeenschappelijk belang te behartigen, is afhankelijk van de inhoud van zijn eigen reglement. Immers, het welslagen van een medezeggenschapregeling hangt in belangrijke mate af van de onafhankelijkheid waarmee het ten opzichte van het bestuur kan opereren. Als het reglement niet voorziet in tussentijds beëindiging van het lidmaatschap van de cliëntenraad wegens gebrek aan representativiteit of het behartigen van het gemeenschappelijk belang komt hem ook geen bevoegdheid toe eigenmachtig een wijziging in de samenstelling van de zittende cliëntenraad door te voeren. Hij behoeft daartoe dan toestemming van de cliënten.
4.4.
Niet in geschil is dat de WMCZ geen mogelijkheden biedt een cliëntenraad te ontbinden. Partijen hebben ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 lid 2 WMCZ een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin de WMCZ een nadere invulling krijgt, toegespitst op de zorginstelling Pro Persona en haar cliëntenraden. Deze overeenkomst bepaalt in hoofdstuk 8, artikel 1 lid 2:
“De samenwerkingsovereenkomst eindigt door schriftelijke opzegging door Raad van Bestuur of Cliëntenraad, met een opzegtermijn van zes maanden en onder schriftelijke opgave van redenen.”
Vervolgens bepaalt lid 3:
“Wanneer de Cliëntenraad is opgeheven, niet representatief is dan wel structureel niet functioneert overeenkomstig het bepaalde in de samenwerkingsovereenkomst, is de Raad van Bestuur bevoegd tot het oprichten van een nieuwe Cliëntenraad. Daarbij vervallen alle in deze overeenkomst gemaakte afspraken met onmiddellijke ingang.”
Gelet op de inhoud van deze overeenkomst kan Pro Persona de samenwerkingsovereenkomst opzeggen met een opzegtermijn van zes maanden. Dit heeft zij niet gedaan. Pro Persona heeft voorts de bevoegdheid tot het oprichten van een nieuwe cliëntenraad indien de huidige cliëntenraad is opgeheven, niet representatief is dan wel structureel niet functioneert overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst. Ook dit heeft zij niet gedaan, althans dat voert zij niet aan en daarvan is ook niet gebleken. Gelet op de bedoeling van de wetgever bij de totstandkoming van de WMCZ kan Pro Persona niet zondermeer in grijpen in de cliëntenraad op een wijze die zij niet in haar regeling/de samenwerkingsovereenkomst heeft opgenomen. Daarvoor dient zij instemming te hebben van haar cliënten. In het door Pro Persona aangehaalde De Drie Vennen arrest is door de Hoge Raad de mogelijkheid om in te grijpen in de cliëntenraad op andere wijze dan in de regeling overeengekomen in stand gelaten. Echter, in die casus was komen vast te staan dat de ouders van de (merendeel minderjarige) cliënten zich niet vertegenwoordigd achtten door de cliëntenraad en de communicatie met hen ook minimaal was gebleken. Gelet op de hiervoor weergegeven bedoeling van de wetgever en het arrest van de Hoge Raad spelen de cliënten van de zorginstelling bij deze vorm van medezeggenschap (logischerwijs) een centrale rol. In onderhavige casus is niet aangevoerd, noch gebleken, dat cliënten hebben geklaagd over de wijze waarop zij worden vertegenwoordigd.
4.5.
Gelet op al hetgeen door Pro Persona is aangevoerd in het kader van het functioneren van de ACR acht de voorzieningenrechter (binnen het bestek van dit kort geding) aannemelijk dat de huidige invulling van zijn taak door de ACR niet in overeenstemming is met de in de artikel 2 lid 3 WMCZ genoemde vereisten. Echter, Pro Persona heeft op grond van de samenwerkingsovereenkomst mogelijkheden om in te grijpen in de ACR. Die mogelijkheden heeft zij niet benut. Om de ACR te kunnen ontbinden, dan wel uit zijn taak te ontheffen, heeft zij, gelet op de bedoeling van de wetgever en het arrest van de Hoge Raad de instemming of goedkeuring van haar cliënten nodig, waarvan in deze procedure niet is gebleken. Het ontbreken van ‘klachten’ van cliënten acht de voorzieningenrechter van groot belang. Immers, het ingrijpen door het bestuur op andere wijze dan is overeengekomen grijpt diep in op de mogelijkheid tot het onafhankelijk kunnen opereren van de cliëntenraad, terwijl het welslagen van een medezeggenschapsregeling in belangrijke mate afhangt van de mate van onafhankelijkheid waarmee hij ten opzichte van het bestuur kan opereren. Hiermee is niet in overeenstemming te brengen dat het bestuur toezicht op de cliëntenraad zou uitoefenen, ook al betreft dat toezicht de bewaking van de naleving van de vereisten waarvan de wet hem de nadere regeling heeft opgedragen.
4.6.
Gelet op het voorgaande mocht Pro Persona naar voorlopig oordeel de ACR niet ontbinden of ontheffen van zijn taken, op de wijze waarop zij dat heeft gedaan. De vorderingen van de ACR zullen daarom worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.
4.7.
De door de ACR gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu de ACR niet over eigen materiële middelen beschikt, maar deze van Pro Persona ter beschikking gesteld krijgt. Het toewijzen van een veroordeling onder dwangsom heeft daarom niet het beoogd effect.
4.8.
Pro Persona zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de ACR begroot op een bedrag van € 121,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
beveelt Pro Persona om, binnen twee werkdagen na dit vonnis, de ACR toe te laten tot zijn (gebruikelijke) werkzaamheden en hem zijn (gebruikelijke) faciliteiten daarvoor ter beschikking te stellen;
5.2.
beveelt Pro Persona geen enkele handeling te verrichten die met het bevel onder 5.1. in strijd is, zoals het oprichten van een alternatieve vorm van cliëntenmedezeggenschap voor de locatie Arnhem, althans een eventueel reeds opgerichte alternatieve vorm van cliëntenmedezeggenschap voor de locatie Arnhem met onmiddellijke ingang van zijn taken te ontheffen en daarvan ontheven te houden, onder het overleggen van een kopie van dit vonnis aan die alternatieve vorm van cliëntenmedezeggenschap;
5.3.
veroordeelt Pro Persona in de proceskosten, aan de zijde van de ACR begroot op een bedrag van € 121,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op