In deze zaak, die op 4 juli 2019 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben twee ex-partners een kort geding aangespannen met betrekking tot de eigendom van een gezamenlijke woning. De vrouw, eiseres in conventie, wenst het eigenaarsdeel van de man in de woning over te nemen, terwijl de man, gedaagde in conventie, de woning wil verkopen. Beide partijen beroepen zich op een eerder vonnis van de rechtbank, maar de rechter oordeelt dat de vorderingen te vroeg zijn, aangezien er hoger beroep loopt tegen het eerdere vonnis. Hierdoor worden de vorderingen van beide partijen afgewezen.
De procedure begon met een dagvaarding op 11 juni 2019, gevolgd door verschillende producties en een mondelinge behandeling op 27 juni 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk eigenaar zijn van de woning, waar de vrouw met de kinderen verblijft. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis waarin de woning aan de vrouw was toegedeeld, wat de huidige situatie compliceert.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar dat de vordering van de man om de woning te verkopen ook een spoedeisend belang heeft. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter beide vorderingen afgewezen, omdat de termijn voor de vrouw om de woning over te nemen nog niet was gestart door het hoger beroep. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.