ECLI:NL:RBGEL:2019:6081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
05.155936.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man wegens ontucht met minderjarige buurmeisje

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man uit Harderwijk, die werd beschuldigd van het onderhouden van een seksuele relatie met zijn 13-jarige overbuurmeisje. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met als voorwaarden dat hij contact houdt met de reclassering en zich laat behandelen in een forensische polikliniek. Daarnaast moet hij een taakstraf van 50 uur uitvoeren. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon op 9 december 2019, waarbij de verdachte op meerdere tijdstippen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 13 jaar oud was.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, maar ook de affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, die bekend was bij hun ouders. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en haar gezinsleden, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de op te leggen straf in overeenstemming gebracht met de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van herhaling van strafbare feiten in overweging genomen, en heeft de voorwaarden voor de voorwaardelijke straf dadelijk uitvoerbaar verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de impact op het slachtoffer in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/155936-19
Datum uitspraak : 23 december 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw: mr. A.J. Verweij, advocaat te Ermelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 11 maart 2019 te Ermelo en/of Opeinde, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op 18 december 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, pag. 15-17;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pag. 32-35;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 december 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 november 2018 tot en met 11 maart 2019 te Ermelo en/of Opeinde,
althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op 18 december 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport, met uitzondering van het contactverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat voor de duur van één jaar een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, inhoudende een (in)direct contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en haar gezinsleden, waarbij voor elke overtreding de vervangende hechtenis dient te worden bepaald op één week met een maximum van zes maanden hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair het eerder gedane aanhoudingsverzoek herhaald en heeft verzocht de zaak te verwijzen naar het mediationbureau. De raadsvrouw heeft subsidiair ten aanzien van de strafmaat naar voren gebracht dat verdachte first offender is en dat uit het reclasseringsrapport is gebleken dat verdachte op alle risico-elementen laag scoort. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht om bij veroordeling van het strafbare feit te volstaan met oplegging van een al dan niet gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf en/of een financiële sanctie, met daarbij in elk geval als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ambulante hulpverlening in een verplicht kader en een contactverbod.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank herhaalt haar eerder gedane beslissing en oordeelt dat het verzoek van de raadsvrouw om de zaak aan te houden en te verwijzen naar een mediationbureau moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat op dit moment een mediationtraject niet haalbaar is, nu de ouders en de gezinsvoogd, van het slachtoffer geen mogelijkheid zien voor mediation. De mening van de raadsvrouw dat de stem van het slachtoffer in dit strafproces onvoldoende is gehoord deelt de rechtbank niet. Uit de verklaring die het slachtoffer bij de politie heeft afgelegd komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren hoe het slachtoffer over het aan verdachte tenlastegelegde denkt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 5 november 2019;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 4 december 2019.
Verdachte die toen 20 jaar was, is met een meisje van destijds 13 jaar een relatie aangegaan en
heeft ook seks met haar gehad. Verdachte wist (later) dat deze relatie niet kon, maar heeft de
relatie desondanks toen niet verbroken. Verdachte had bij zijn gedrag rekening moeten houden
met de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer en de daarbij behorende ontwikkelingsfase, en
moeten beseffen dat een minderjarige onvoldoende in staat is om de draagwijdte van haar
handelen te overzien . Aldus handelend heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het nog
jonge slachtoffer geschonden.
In zijn algemeenheid zijn ontuchtige handelingen met een minderjarige ernstige strafbare feiten.
Anderzijds hecht de rechtbank er aan op te merken dat uit het geen naar voren is gekomen,
duidelijk is geworden dat tussen het slachtoffer en verdachte een affectieve relatie heeft bestaan
waarbinnen de strafbare feiten zijn gepleegd. Deze relatie was algemeen bekend, ook bij de
wederzijdse ouders. Voorts is gebleken dat het slachtoffer zelf ook steeds contact heeft gezocht
met verdachte en dat zij de benoemde seksuele handelingen niet tegen haar zin heeft verricht.
Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij in zoverre te gelden is als een first offender.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen het rapport van de reclassering waaruit naar voren komt dat er nog steeds sprake is van een relatie tussen verdachte en het slachtoffer en dat beiden ook nog steeds een toekomst met elkaar zien. Verdachte is er bij gebaat meer inzicht te krijgen in de dynamiek van de contacten met het slachtoffer, zijn eigen rol daarin en de consequenties hiervan. Daarnaast dient verdachte het slachtoffer meer ruimte te geven om te werken aan het (contact)herstel met haar ouders en haar eigen ontwikkeling. De reclassering adviseert dan ook oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer en haar gezinsleden. De reclassering kan dan samen met verdachte en de hulpverlening, waaronder die van het slachtoffer, afspraken maken over het contactverloop tussen betrokkene en het slachtoffer. Verdachte heeft aangegeven hieraan mee te zullen werken.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw op dergelijke wijze te handelen. Gelet op de persoon van verdachte en de omstandigheden van het geval zal de rechtbank de proeftijd bepalen op twee jaar. De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder ook het contactverbod met het slachtoffer en de gezinsleden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten het contactverbod, op te leggen, aangezien naar het oordeel van de rechtbank de reclassering in casu beter geëquipeerd is om dit contactverbod te begeleiden en te monitoren. Verdachte heeft aangegeven dat een contact verbod tot moeilijkheden zal kunnen leiden nu hij en de familie van het slachtoffer buren zijn. De rechtbank ziet die moeilijkheden ook wel, maar merkt daartoe op dat het aan verdachte is om zich, op welke wijze dan ook, aan dit contactverbod te houden.
De rechtbank zal, gelet op het feit dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, bevelen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verder dient naar het oordeel van de rechtbank tevens een onvoorwaardelijke straf te volgen om verdachte de consequenties van zijn strafbare gedrag daadwerkelijk te laten voelen. Zij zal daarom ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
  • bepaalt, dat de gevangenisstraf
  • de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
o zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich binnen 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Rosariumstraat 41, 7311 JR Apeldoorn, zal melden en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
o zich onder behandeling zal stellen door een forensische polikliniek zoals De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, en haar gezinsleden heeft of zoekt, zolang het Openbaar Ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
o stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
o stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 De rechtbank beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde verdachte tot een
taakstrafvan
50 (vijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. M. Wegter, rechters, in tegenwoordigheid van E. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2019.
De griffier en mr. Wegter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018460691, gesloten op 29 juni 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.