ECLI:NL:RBGEL:2019:6013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
C/05/362511 / KG ZA 19-492
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende handhaving van woonwagens op woonwagenkamp

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, bewoners van een woonwagenkamp, een kort geding aangespannen tegen de gemeente West Maas en Waal. De eisers vorderden de gemeente te gelasten de handhaving van een eerder genomen handhavingsbesluit te stoppen, dat hen betrof in verband met de verwijdering van hun woonwagens. De gemeente had op 20 november 2019 de zesde en zevende woonwagen van het terrein verwijderd, wat leidde tot de vordering van de eisers. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de eisers geen spoedeisend belang hadden bij hun vordering, aangezien zij inmiddels onderdak hadden gevonden in andere woonwagens en de handhaving al was uitgevoerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering niet geschikt was voor behandeling in kort geding en wees deze af.

Daarnaast overwoog de voorzieningenrechter dat het handhavingsbesluit formele rechtskracht had en dat de gemeente bevoegd was om de woonwagens te verwijderen. De voorzieningenrechter kon niet ingaan op de rechtmatigheid van het besluit, omdat dit al in een eerdere procedure was beoordeeld. De eisers stelden dat de gemeente misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik, aangezien de gemeente handelde binnen de grenzen van het besluit. De vordering tot schadevergoeding werd ook afgewezen, omdat deze niet was onderbouwd. Tot slot werden de eisers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/362511 / KG ZA 19-492
Vonnis in kort geding van 6 december 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats]
eisers,
advocaat mr. M.A. Berkvens-van Wijk te 's-Hertogenbosch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WEST MAAS EN WAAL,
zetelend te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,
gedaagde,
advocaat C.F.H. Donners te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4
  • de brief van 3 december 2019 van de zijde van de gemeente met bijgevoegd producties 1 tot en met 4
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 4 december 2019
  • de pleitnota van Gemeente West Maas en Waal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] hebben een standplaats op een woonwagenkamp, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Het bestemmingsplan staat niet meer dan vier standplaatsen op het woonwagenkamp toe. Deze vier standplaatsen zijn op dit moment bezet. Op een gegeven moment zijn er naast de vier woonwagens die er al stonden drie woonwagens op het woonwagenkamp bijgeplaatst, hierna te noemen de vijfde, zesde en zevende woonwagen. Eisers in deze procedure wonen in de zesde en zevende woonwagen.
2.2.
Bij ‘Handhavingsbesluit last onder bestuursdwang’ van 11 september 2017 (hierna: het besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal [eiser sub 5] en [mevrouw X] gelast om de op 11 augustus 2017 aangetroffen woonwagen (de vijfde woonwagen) op het perceel aan de [adres] in [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts heeft het college gelast om geen nieuwe woonwagen, caravan of ander gebouw bedoeld om in te wonen op de percelen binnen de bestemming “Woonwagenerf” of op één van de nabijgelegen percelen (nummers [0] , [0] , [0] , [0] of [0] ) aan de [adres] in [woonplaats] te plaatsen (hierna: de preventieve last). Het tegen dit besluit door [eisende partij] gemaakte bezwaar bij de gemeente en het door [eisende partij] ingestelde beroep bij de rechtbank zijn ongegrond verklaard. In het hiertegen door [eisende partij] ingestelde hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft de Afdeling het beroep van [eisende partij] ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
2.3.
Op 20 november 2019 heeft de gemeente de zesde en zevende woonwagen van het terrein aan de [adres] in [woonplaats] (laten) verwijderen. Ten aanzien van de vijfde woonwagen heeft de burgemeester van de gemeente aan de zwangere bewoonster daarvan, [mevrouw X] , toegezegd dat zij (met haar gezin) in de woonwagen mag blijven wonen tot drie maanden nadat zij is bevallen. Deze woonwagen staat nog op het terrein aan de [adres] in [woonplaats] ,

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert samengevat – de gemeente te gelasten per omgaande, althans binnen een zodanige termijn als de voorzieningenrechter redelijk acht, de handhaving te stoppen dan wel terug te draaien met een recht op schadevergoeding op het moment dat deze geconcretiseerd is, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen, een en ander vermeerderd met de wettelijke en de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eisende partij] toegelicht dat de vordering tot het ‘terugdraaien van de handhaving’ ziet op het terugplaatsen van de zesde en zevende woonwagen op het terrein aan de [adres] in Alphen aan de Rijn.
4.2.
De gemeente betwist dat [eisende partij] spoedeisend belang hebben bij hun vordering tot het terugplaatsen van de verwijderde woonwagens. De bestuursdwang is ten aanzien van twee van de drie illegaal geplaatste woonwagens, de beide woonwagens van [eisende partij] , immers al uitgevoerd en de derde woonwagen mag nog een aantal maanden blijven staan. Het spoedeisend belang bij de vorderingen is er volgens [eisende partij] in gelegen dat zij sinds de verwijdering van de zesde en zevende woonwagen geen eigen woonwagen meer hebben, terwijl hun woonwagens zonder rechtsgrond zijn verwijderd. [eisende partij] hebben bij anderen (in hun woonwagens) onderkomen moeten zoeken, wat onveilig is vanuit onder meer het oogpunt van brandveiligheid en hygiëne. Ook heeft deze situatie gevolgen voor de inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie van [eisende partij] en de uitkering(en) van [eisende partij]
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het spoedeisend belang als volgt. In een kort geding moet het gaan om een (spoed)maatregel die niet kan wachten op de beslissing in een gewone rechtszaak. Zoals de gemeente terecht heeft aangevoerd zijn de woonwagens waarop dit kort geding ziet inmiddels verwijderd en daarnaast hebben [eisende partij] inmiddels onderkomen gevonden in andere woonwagens op het terrein aan de [adres] in [woonplaats] . Gelet hierop hebben [eisende partij] naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen in dit kort geding. Verder is van belang dat [eisende partij] met hun vordering tot het ‘terugdraaien van de handhaving’ niet om een tijdelijke maatregel hebben verzocht. Deze vordering is dan ook niet geschikt om in kort geding te worden behandeld. De conclusie is dat de vordering van [eisende partij] die ziet op het terugplaatsen van de zesde en zevende woonwagen zal worden afgewezen.
4.4.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat, ook wanneer [eisende partij] voldoende spoedeisend belang bij de vordering tot terugplaatsen van de woonwagens zouden hebben, dit niet tot toewijzing van deze vordering had geleid. Hiervoor is het volgende van belang.
4.5.
Tegen het besluit heeft een met waarborgen omklede rechtsgang opengestaan die ook volledig benut is. Zoals de gemeente onweersproken heeft aangevoerd heeft het besluit formele rechtskracht gelet op uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019 omdat in die uitspraak het hoger beroep ongegrond is verklaard en het besluit van 11 augustus 2017 volledig in stand is gebleven. [eisende partij] heeft aangevoerd dat de zesde en de zevende woonwagen zonder rechtsgrond zijn verwijderd omdat het besluit alleen maar zag op de vijfde woonwagen. Dit betoog kan de voorzieningenrechter niet volgen. Het besluit gaat niet alleen over het verwijderen van de vijfde woonwagen, maar bevat ook een preventieve last, die erop neerkomt dat geen nieuwe woonwagen, caravan of ander gebouw bedoeld om in te wonen mag worden geplaatst. In het hoger beroep bij de Afdeling is het besluit in stand gebleven. Dat betekent dat niet alleen de last onder bestuursdwang die ziet op de vijfde woonwagen nog steeds geldt maar ook dat de preventieve last nog steeds van toepassing is. Dat tijdens de mondelinge behandeling in de procedure bij de Afdeling inhoudelijk alleen de last onder bestuursdwang tot verwijdering van de vijfde woonwagen aan de orde is gekomen en de preventieve last niet (inhoudelijk) is besproken betekent dan ook niet dat de preventieve last niet meer van kracht is, zoals [eisende partij] veronderstellen. Na het besluit zijn op (een van) de genoemde percelen waarop het besluit ziet twee woonwagens geplaatst, de zesde en zevende woonwagen. Gelet op de preventieve last mocht de gemeente deze woonwagens verwijderen op grond van het besluit.
4.6.
Het beginsel van de formele rechtskracht betekent dat geen plaats meer is voor burgerrechtelijke toetsing van de rechtmatigheid van dat besluit. De voorzieningenrechter moet er daarom vanuit gaan dat de last onder bestuursdwang zowel qua inhoud als wijze van totstandkoming rechtmatig is. Dat betekent dat, voor zover [eisende partij] heeft gesteld dat het besluit niet rechtmatig is dan wel niet op een juiste wijze tot stand is gekomen, de voorzieningenrechter deze stellingen niet inhoudelijk kan toetsen. Alleen wanneer zou komen vast te staan dat de gemeente bij de handhaving van het besluit, mede gelet op de belangen van [eisende partij] die door de handhaving zijn geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang had, zou de gemeente door toch te handhaven misbruik kunnen hebben gemaakt van haar bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Dat zou het geval kunnen zijn als het besluit op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de handhaving op grond van na het besluit voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de [eisende partij] een noodtoestand heeft doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kon worden aanvaard.
4.7.
Zoals hiervoor is overwogen, was de gemeente bevoegd de zesde en zevende woonwagen te verwijderen. Van misbruik van bevoegdheid dan wel onrechtmatig overheidshandelen door het verwijderen van deze twee woonwagens is om die reden al geen sprake. Aan het, zoals de voorzieningenrechter begrijpt, beroep van [eisende partij] op een noodtoestand, inhoudende dat de bewoners van de zesde en zevende woonwagen dakloos zijn geworden, deze bewoners uitgeschreven (zullen) worden uit de gemeentelijke basisadministratie en geen inkomen meer (zullen) genieten, moet voorbij worden gegaan. Van belang is in dit verband dat het moet gaan om nieuwe feiten of omstandigheden, die [eisende partij] niet naar voren heeft kunnen brengen in het bestuursrechtelijke traject, omdat deze toen nog niet waren voorgevallen of aan het licht gekomen en die, indien wel bekend, tot een andere beoordeling van de zaak zouden hebben geleid. Van zodanige nieuwe feiten of omstandigheden is in deze zaak echter geen sprake. Dat [eisende partij] met jonge kinderen onderkomen hebben moeten zoeken in woonwagens van familieleden die daarvoor niet geschikt zijn, is schrijnend, maar dat betekent niet dat de gemeente de zesde en zevende woonwagen niet had mogen verwijderen. Verder hebben [eisende partij] niet gesteld dat er sprake is van een feitelijke of juridische misslag in het besluit. De conclusie is dan ook dat niet aannemelijk is geworden dat de gemeente bij de verwijdering van de zesde en zevende woonwagen misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt.
4.8.
Ten aanzien van de door [eisende partij] gevorderde schadevergoeding geldt dat [eisende partij] deze vordering niet heeft onderbouwd. In aanmerking genomen de eisen die gelden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet deze vordering al om die reden worden afgewezen.
4.9.
[eisende partij] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.619,00,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kropman en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019.