ECLI:NL:RBGEL:2019:5967

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
05/860262-14.ontn
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte, geboren in 1953. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier was geschat op € 81.000,-. Tijdens de zitting op dezelfde datum heeft de raadsman van de verdachte, mr. M.W.G.J. IJsseldijk, een preliminair verweer gevoerd. Dit verweer hield in dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vervolging en in de ontnemingsvordering tegen de verdachte. De rechtbank heeft dit preliminaire verweer toegewezen en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de verdere vervolging van de verdachte. Gezien deze beslissing heeft de rechtbank ook het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters in de zitting aanwezig waren en de uitspraak ter openbare terechtzitting is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/860262-14 (ontneming)
Datum uitspraak : 22 november 2019
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.

1.1. De procedure

De officier van justitie vordert aanvankelijk dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op
€ 81.000,-.
Ter terechtzitting van 22 november 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
Ter terechtzitting van 22 november 2019 heeft de raadsman van verdachte,
mr. M.W.G.J. IJsseldijk, een preliminair verweer gevoerd, inhoudende dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging alsmede in de ontnemingsvordering tegen verdachte.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank het preliminair verweer van de raadsman toegewezen en heeft zij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de (verdere) vervolging van verdachte. Om die reden zal zij het openbaar ministerie eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot ontneming.

2.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. L.M. Vogel en mr. S.H. Keijzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat en mr. S. Blankenspoor, griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2019.