ECLI:NL:RBGEL:2019:5941

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
19_2260
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verlening van een evenementenvergunning voor carbidschieten op oudejaarsdag 2018

In deze zaak gaat het om de verlening van een evenementenvergunning voor carbidschieten op oudejaarsdag 2018, verleend door de burgemeester van de gemeente Lochem. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2019, waarin het bezwaar van eisers tegen de vergunning ongegrond werd verklaard. De rechtbank Gelderland heeft op 19 december 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat eisers procesbelang hebben, ondanks dat het evenement inmiddels heeft plaatsgevonden. De rechtbank beoordeelt de vergunning inhoudelijk en komt tot de conclusie dat de burgemeester de vergunning niet had mogen verlenen, omdat niet is voldaan aan de afstandseisen voor dierenverblijven zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat verweerder niet opnieuw hoeft te beslissen op het bezwaar van eisers, aangezien het evenement al heeft plaatsgevonden. De rechtbank kent eisers een vergoeding toe voor de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2260

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers,

en

de burgemeester van de gemeente Lochem, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2018 heeft verweerder aan [derde-partij] een evenementenvergunning verleend voor carbidschieten op 31 december 2018.
Bij besluit van 27 december 2018 heeft verweerder aanvullende voorschriften aan de evenementenvergunning verbonden.
Bij besluit van 20 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Op de zitting zijn van eisers [eisers] en [eisers] verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door Th. Wallaard en M. Hazewinkel. Namens [derde-partij] zijn [derde-partij] en [derde-partij] verschenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hebben eisers procesbelang bij het beroep?
2. Eerst een overweging over het procesbelang. De evenementenvergunning voor het carbidschieten op oudejaarsdag 2018, die nu in geschil is, is uitgewerkt. Het evenement heeft immers al plaatsgevonden. De locatie waarvoor die vergunning is verleend, is het landbouwperceel bij de [locatie] in [woonplaats] . Dat ligt in de buurt van de woningen van eisers. Verweerder heeft echter voor 2019 een aanvraag ontvangen voor een andere locatie die ongeveer 2.750 meter verderop ligt: een weiland achter [locatie] , grenzend aan de [locatie]. Gelet op deze afstand is het de vraag wat eisers op dit moment nog concreet met hun beroep kunnen bereiken. De rechtbank beoordeelt dit, los van wat de procespartijen aanvoeren, omdat er pas procesbelang is, als de indiener van het beroep ook daadwerkelijk iets met het beroep kan bereiken. [1] De organisatie heeft op de zitting meegedeeld dat de locatie aan de Oude Larenseweg voor haar de geschiktste locatie is en blijft; dit is haar A-locatie. Vanwege deze beroepsprocedure is de organisatie op zoek gegaan naar een alternatieve locatie, maar dat blijft voor hen een B-locatie. Loopt de procedure goed af voor de organisatie, dan wil zij in de toekomst terug naar de A-locatie.
2.1.
Gelet hierop kunnen eisers met dit beroep bereiken dat de rechtbank een oordeel geeft over de vergunning voor de A-locatie. Daarom hebben zij procesbelang en zal de rechtbank de vergunning inhoudelijk beoordelen.
Wat is de omvang van het geschil?
3. De evenementenvergunning is in geschil. Verweerder heeft bij het besluit van 26 november 2018 ook ontheffingen verleend voor het gebruiken van geluidsapparatuur en voor het schenken van drank, maar hiertegen hebben eisers geen beroepsgronden aangevoerd. Die ontheffingen vallen dus buiten de omvang van het geschil.
Is het ontbreken van draagvlak een weigeringsgrond?
4. Eisers zijn niet zozeer tegen het carbidschieten op zich, maar stellen dat de A-locatie voor dit evenement ongeschikt is. Het draagvlak voor het evenement ontbreekt volgens hen. Verweerder had daarom de vergunning moeten weigeren, zo betogen eisers.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de evenementenvergunning is verleend op grond van de APV. [2] Dat betekent dat beoordeling van de aanvraag plaatsvindt aan de hand van de APV. Het ontbreken van draagvlak is niet genoemd als intrekking- of weigeringsgrond voor een evenementenvergunning in de artikelen 1.6 en 1.8 van de APV. Dat er geen draagvlak zou bestaan voor het carbidschieten – wat daar verder ook van zij – is dan ook geen grond voor weigering van de vergunning.
Is strijdigheid met de Wet natuurbescherming een weigeringsgrond?
5. Eisers voeren aan dat de natuur door het evenement wordt verstoord en aangetast. Daarom is de vergunning in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb) en had verweerder de vergunning ook moeten weigeren, zo betogen eisers.
Het in artikel 1.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV opgenomen belang van de bescherming van het milieu ziet als grond voor weigering van een vergunning niet op de dier- en vogelsoorten en natuurgebieden die de Wnb uitputtend beoogt te beschermen. Voor de bescherming van die soorten en gebieden geldt de Wnb exclusief. Verweerder mag de evenementenvergunning dus niet weigeren omdat die in strijd zou zijn met de Wnb (wat daar verder overigens van zij).
Had verweerder de vergunning moeten weigeren omdat de aanvraag te laat was?
6. Vaststaat dat verweerder de aanvraag van de vergunning op 22 november 2018 heeft ontvangen. Dat is iets meer dan vijf weken voor de dag waarop het carbidschieten plaatsvond. Verder is niet in geschil dat op basis van het gemeentelijke evenementenbeleid sprake is van een B-evenement, waarvoor geldt dat de vergunning 12 weken van te voren moet zijn ingediend.
6.1.
Daarmee staat vast dat de aanvraag niet op tijd en overeenkomstig het evenementenbeleid van verweerder is ingediend. Op zich is dit geen weigeringsgrond voor de vergunning. Dat neemt volgens eisers niet weg dat verweerder de aanvraag om deze reden niet in behandeling had mogen nemen, omdat een zorgvuldige voorbereiding bij zo’n korte termijn niet mogelijk is. Verweerder brengt hier tegenin dat hij voldoende tijd heeft gehad om de aanvraag zorgvuldig te behandelen.
6.2.
De rechtbank is niet van het tegendeel gebleken. Daarbij vindt de rechtbank met verweerder van belang dat het evenement al een aantal jaren plaatsvindt en dat de beoordeling grotendeels dus een herhaling is van eerdere jaren. Dat hebben eisers ook niet bestreden. Verder is van belang dat, ondanks de late aanvraag, voldoende tijd was voor eisers om bezwaar te maken tegen de vergunning. Verweerder heeft vervolgens in reactie op dat bezwaar niet alleen alsnog een quickscan flora en fauna uitgevoerd, maar heeft naar aanleiding daarvan ook de voorschriften van de vergunning aangevuld. Om al deze redenen is de late aanvraag dus op zichzelf geen reden voor verweerder om niet tot vergunningverlening over te gaan. Daarom treft de beroepsgrond geen doel.
Is voldaan aan de afstandsvereisten?
7. Eisers voeren aan dat niet wordt voldaan aan de afstanden die bij het carbidschieten moeten worden aangehouden op grond van artikel 2:73a, vierde lid, onder c, van de APV.
7.1.
Verweerder verwijst naar het advies van de commissie. In dat advies staat dat de afstanden op basis van luchtfoto’s zijn vastgesteld. De afstand van de carbidbussen tot de woning op nummer 64, bedraagt 88 meter. De afstanden tot de andere woningen/woningen van eisers bedragen 95 meter. Met betrekking tot de eis van de minimale afstand van 300 m van gebouwen of andere voorzieningen waarin dieren verblijven, is verweerder van oordeel dat hieraan wordt voldaan. Het gaat bij die afstand immers om gebouwen waarin dieren bedrijfsmatig worden gehouden, aldus verweerder.
7.2.
De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten dat voor wat betreft de afstand tot de woning op nummer 64 en tot andere woningen niet wordt voldaan aan de APV.
7.3.
Dat ligt echter anders voor de afstand tot de dierenverblijven. De rechtbank legt de zinsnede “gebouwen of andere voorzieningen waarin dieren verblijven” in artikel 2.73a, vierde lid, aanhef en onder c, van de APV anders uit dan verweerder. De tekst en de opbouw van de bepaling biedt geen aanknopingspunten waarom hieronder enkel bedrijfsmatig gehouden dieren moeten worden verstaan. Deze bepaling moet daarom zo worden uitgelegd dat zij net zo goed op niet bedrijfsmatig gehouden dieren ziet. Maar verweerder heeft niet onderzocht of aan de vereiste afstand van 300 m wordt voldaan, terwijl op grond van wat in beroep hierover naar voren is gebracht, niet valt uit te sluiten dat dat niet het geval is. Daarom is het bestreden besluit op dit punt niet voldoende gemotiveerd en zal de rechtbank dat besluit daarom vernietigen.
Welke gevolgen moeten hieraan worden verbonden?
8. De vraag is welk gevolg hieraan moet worden verbonden. Omdat het evenement inmiddels heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank volstaan met de vernietiging van het bestreden besluit en zal zij bepalen dat verweerder niet opnieuw op het bezwaar van eisers hoeft te beslissen. Bij het besluit op een eventuele nieuwe aanvraag zal verweerder onderzoek moeten doen naar het afstandsvereiste voor dierenverblijven, zoals de rechtbank heeft overwogen bij punt 7.3.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt in beroep. Verweerder moet die betalen. Eisers hadden geen gemachtigde, dus daar zijn geen kosten voor gemaakt. Wel zijn reiskosten gemaakt voor een retour per trein, te weten € 18,20. Toegekend wordt daarom € 18,20. Tenslotte bedraagt het griffierecht dat eisers hebben betaald € 174. Ook dat moet verweerder vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder niet opnieuw hoeft te beslissen op het door eisers gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 november 2018, zoals gewijzigd bij besluit van 27 december 2018;
- gelast dat verweerder het griffierecht van € 174 aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 18,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en
mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 1.6 van de APV - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken als:
a. ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
[…]
In artikel 1.8 van de APV is bepaald:
1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan vier weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.24, tweede lid, onder f, van de APV is carbidschieten waarbij gebruik wordt gemaakt van vijf of meer bussen (35L)/containers/opslagvaten aangewezen als evenement.
In artikel 2:25, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
In artikel 2:73a van de APV, getiteld, carbidschieten, is bepaald:
1. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen caliumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
2. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester als bedoeld in artikel 2.25 in de openlucht met carbid te schieten waarbij gebruik wordt gemaakt van vijf of meer bussen/containers/opslagvaten.
3. Het carbidschieten met maximaal vier bussen/containers/opslagvaten is verboden, tenzij wordt voldaan aan de voorschriften genoemd in lid 4.
4. Voor het carbidschieten gelden de volgende voorschriften:
a. het carbidschieten vindt plaats op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur;
b. bij het carbidschieten wordt gebruik gemaakt van bussen/containers/ opslagvaten met een maximale inhoud van 60 liter, die niet worden afgesloten met harde voorwerpen, zoals metalen, houten en andere vergelijkbare materialen (in ieder geval zijn toegestaan lederen en plastic ballen);
c. het carbidschieten vindt plaats buiten de bebouwde kom op een afstand van tenminste:
• 75 meter van de eigen woning of woning waar het georganiseerd wordt;
• 100 meter van woningen van derden;
• 300 meter van gebouwen of andere voorzieningen waarin dieren verblijven;
d. het schootsveld bedraagt tenminste 100 meter en binnen dit schootsveld bevindt zich geen publiek of andere personen en zijn geen openbare wegen of paden gelegen;
e. degene die met carbid schiet neemt alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen om elk gevaar voor mens en dier te voorkomen;
f. indien sprake is van carbid schieten door een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is een toezichthouder aanwezig. Onder toezichthouder wordt verstaan een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die te allen tijde in staat is om aanwijzingen te geven ten aanzien van de handelingen van de carbidschieter en diens handelingen te allen tijde kan verhinderen.
5. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186.
2.Algemene plaatselijke verordening gemeente Lochem.