ECLI:NL:RBGEL:2019:5940

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18_4466
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit op bezwaar inzake subsidie beschermd wonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de subsidieverlening voor beschermd wonen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.M. Hermesdorf, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], waarin de subsidie voor beschermd wonen over 2016 was vastgesteld op € 1.450.672 en een bedrag van € 499.358 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in 2016 33 plaatsen voor beschermd wonen beschikbaar had, maar dat het college ten onrechte had gesteld dat de activiteiten waarvoor subsidie was verleend niet of niet geheel hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de beschikking tot subsidieverlening geen aanknopingspunten bood voor het standpunt van het college en dat de eiseres recht had op de volledige subsidie. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 3 juli 2018 vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.024, en het griffierecht van € 338.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4466

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats],

(gemachtigde: mr. C.M. Hermesdorf),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 heeft verweerder de subsidie voor beschermd wonen over 2016 vastgesteld op € 1.450.672 en € 499.358 van [eiseres] teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. [eiseres] is vertegenwoordigd door [eiseres], bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door G. Jansen en P.M. Fuijk.

Overwegingen

De besluitvorming
1. Verweerder heeft bij besluit van 15 december 2015 op aanvraag aan [eiseres] een subsidie van € 1.950.030 verleend voor beschermd wonen in 2016. [eiseres] heeft verweerder in 2017 verzocht de subsidie voor 2016 definitief vast te stellen. Dat heeft verweerder met het besluit van 24 juli 2017 gedaan en daarbij de subsidie verlaagd met € 499.358. Verweerder verlaagt de subsidie aan [eiseres] omdat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden. Verweerder stelt daartoe dat de subsidie aan [eiseres] is verleend voor de realisering van 33 plaatsen beschermd wonen, terwijl in 2016 daadwerkelijk maar 27 plaatsen beschermd wonen zijn gerealiseerd.
Het standpunt van eiseres
2. [eiseres] betwist niet dat in 2016 feitelijk 27 plaatsen beschermd wonen zijn ingevuld.
Het aantal gerealiseerde plaatsen van 27 is dus niet in geschil. [eiseres] betwist wél dat de activiteiten niet geheel hebben plaatsgevonden. Zij had immers in 2016 33 plekken beschikbaar voor de zorg en plaatsing van cliënten met een indicatie beschermd wonen.
Het geschil
3. De rechtbank beoordeelt in dit geschil de vraag of verweerder terecht het standpunt inneemt dat de activiteiten niet geheel hebben plaatsgevonden.
Het wettelijk kader
4. Bij die beoordeling geldt artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als uitgangspunt omdat een beschikking tot subsidieverlening is gegeven. In dat artikellid is bepaald dat het bestuursorgaan in dat geval de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt. Daarop bestaan uitzonderingen. Deze zijn in het tweede lid opgenomen. Van dit lid is hier van belang de uitzondering onder a. Daarin is bepaald dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
De subsidieverlening en de subsidieaanvraag
5. Allereerst is dus van belang wat in de beschikking tot subsidieverlening staat. Verweerder verwijst in die beschikking naar de subsidieaanvraag van [eiseres]. Daarom is van belang wat [eiseres] in de aanvraag en de daarbij gevoegde bijlagen vermeldt. Deze aanvraag bestaat onder andere uit een toelichting over beschermd wonen 2016 en een financiële bijlage. In de toelichting staat over de aantallen plaatsen in paragraaf 2.1 dat [eiseres] 33 plaatsen beschermd wonen heeft in [woonplaats]. Aan het slot van de toelichting staat bij paragraaf 3 dat [eiseres] voor het volume uitgaat van 33 plaatsen met een volledige bezetting. In de financiële bijlage zijn 33 plaatsen beschermd wonen begroot.
Het oordeel van de rechtbank
6. De beschikking tot subsidieverlening bevat geen omschrijving van de activiteiten waarvoor verweerder subsidie verleent. Integendeel, verweerder verwijst hierin naar de subsidieaanvraag en verleent subsidie overeenkomstig de aanvraag. De aanvraag gaat uit van 33 beschikbare plaatsen beschermd wonen en niet van een feitelijke realisering van 33 plaatsen. Daarom biedt de beschikking tot subsidieverlening geen aanknopingspunten voor het betoog van verweerder dat in 2016 33 plaatsen beschermd wonen feitelijk moeten zijn gerealiseerd. Vast staat dat eiseres in 2016 33 plaatsen beschikbaar had. Dat betekent dat verweerder ten onrechte het standpunt inneemt dat de activiteiten niet geheel hebben plaatsgevonden.
6.1.
Het beroep is al om deze reden gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar van 3 juli 2018. Daarom hoeft de rechtbank de overige gronden niet meer te bespreken.
Het vervolg
7. De rechtbank beschikt niet over alle gegevens om zelf in de zaak te kunnen voorzien. Verweerder zal dus zelf een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. De rechtbank geeft verweerder vier weken om dat te doen. Daarbij zal verweerder tevens moeten beslissen over de vergoeding van kosten van [eiseres] voor het maken van bezwaar.
De kostenvergoeding
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt in beroep. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. [eiseres] heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. Deze proceshandelingen leveren ieder één punt op met een waarde van € 512. Toegekend wordt € 1.024. Tenslotte bedraagt het griffierecht dat verweerder moet vergoeden € 338.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 juli 2018;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit op het bezwaar van
[eiseres] neemt;
- gelast dat verweerder aan [eiseres] het griffierecht van € 338 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiseres] ten bedrage van € 1.024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en
mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.