ECLI:NL:RBGEL:2019:5745

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
05/084704-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling na buitenlandse veroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die in 2013 door een Duitse rechtbank was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 3 maanden wegens invoer van cocaïne. De veroordeelde was in Nederland voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar het Openbaar Ministerie diende een vordering in tot herroeping van deze invrijheidstelling, omdat de veroordeelde in Frankrijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens het plegen van een strafbaar feit. De officier van justitie stelde dat de rechtbank bevoegd was om de vordering te behandelen op basis van artikel 15i lid 4 van het Wetboek van Strafrecht.

De verdediging betwistte dit standpunt en stelde dat er geen procedure bestond voor het indienen van een dergelijke vordering. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke regeling voor herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet voorziet in de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om een vordering in te dienen wegens schending van de algemene voorwaarde. De rechtbank concludeerde dat de vordering van het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was, omdat de juridische grondslag ontbrak. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ongelijkheid in de behandeling van veroordeelden en de procedurele regels die van toepassing zijn op dergelijke vorderingen.

De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering, wat betekent dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet kon worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/084704-15
VI-zaaknummer: 99-000257-16
Datum uitspraak: 6 december 2019
Beslissingvan de meervoudige kamer naar aanleiding van de ingediende vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , z.v.w.o.v.p.h.t.l.,
thans gedetineerd in de P.I. Centre Pénitentiaire de Longuenesse, te Plateau des Bruyères, BP 19, 62965, Longuenesse Cedex, Frankrijk,
raadsman: mr. G.E. Menick, advocaat te Amsterdam.

De procedure

Bij onherroepelijk vonnis van het Landsgericht Düsseldorf, Bondsrepubliek Duitsland op 24 oktober 2013 is [veroordeelde] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 3 maanden wegens invoer van cocaïne. Bij aanwijzing van de Minister van Justitie van 11 maart 2015 in het kader van de Wet Overname tenuitvoerlegging Strafvonnissen (hierna: WOTS) is die straf door Nederland overgenomen. Bij besluit van 16 september 2015 is [veroordeelde] per 22 september 2019 voorwaardelijke invrijheidsstelling verleend onder de (van rechtswege geldende) algemene voorwaarde, het niet plegen van een strafbaar feit gedurende de proeftijd van 395 dagen, en daarnaast onder bijzondere voorwaarden. [veroordeelde] is feitelijk op 21 december 2015 in vrijheid gesteld. Bij Besluit van 19 april 2016 zijn de eerder gestelde bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
[veroordeelde] is bij vonnis van 6 november 2017 door het Tribunal Correctionnel de Pointoise veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, wegens het plegen van een strafbaar feit (invoer verdovende middelen) op 31 oktober 2016 in Frankrijk. Dit vonnis is onherroepelijk.
Het openbaar ministerie heeft op 22 oktober 2018 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ingediend wegens het overtreden van de algemene voorwaarde, te weten het plegen van een nieuw strafbaar feit op 31 oktober 2016 waarvoor [veroordeelde] reeds is veroordeeld in Frankrijk.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 31, eerste lid, van de WOTS. Zij acht de rechtbank bevoegd op grond van artikel 15i lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft het standpunt van de officier van justitie betwist. Hij heeft gesteld dat er ten onrechte aansluiting is gezocht bij artikel 15i, vierde lid, Sr en is van mening dat er geen procedure bestaat om een dergelijke vordering in te dienen.

De ontvankelijkheid

De wettelijke regeling betreffende uitstel of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling kent twee soorten procedures, afhankelijk van de grondslag van de vordering. Indien het betreft schending van een bijzondere voorwaarde, wordt de vordering aanhangig gemaakt in een afzonderlijke procedure, bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van de strafzaak (artikel 15d leden 4 en 5 Sr respectievelijk artikel 15i Sr). Deze procedure eindigt in een beslissing waartegen geen rechtsmiddel open staat (artikel 15f lid 4 resp. 15j lid 4 Sr).
Indien het betreft schending van de algemene voorwaarde (het niet plegen van nieuwe strafbare feiten) wordt de vordering tezamen met de nieuwe strafzaak aangebracht bij de rechtbank die die nieuwe strafzaak behandelt (artikel 15i lid 3 Sr). De beslissing op de vordering maakt deel uit van het vonnis en daartegen staat volgens de gebruikelijke regels hoger beroep en beroep in cassatie open (artikel 15j lid 4 Sr).
De onderhavige zaak betreft een vordering tot uitstel van de VI wegens schending van de algemene voorwaarde, maar zij wordt aanhangig gemaakt bij afzonderlijke vordering. Dat is verklaarbaar doordat de nieuwe strafzaak is afgedaan door een Franse rechtbank en voeging van de vordering tot herroeping VI daar niet aan de orde is (of kon zijn). De vraag is evenwel of de wet deze gang van zaken toestaat.
In de wet, noch in de jurisprudentie, wordt het openbaar ministerie de mogelijkheid geboden om in een bijzondere procedure een vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in te dienen wegens de overtreding van de algemene voorwaarde.
Het openbaar ministerie heeft aansluiting gezocht bij artikel 15i lid 4 Sr. Deze bepaling ziet echter op de vraag welke rechtbank relatief bevoegd is de vordering te behandelen in geval van cumulatie van straffen c.q. veroordelingen en dat is een andere vraag dan hier aan de orde.
Dat roept de vraag op of een redelijke wetstoepassing kan meebrengen dat de vordering, ondanks de geconstateerde leemte in de wet, in behandeling kan worden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de ruimte daarvoor ontbreekt, alleen al omdat zulks zou leiden tot een ongelijke behandeling van veroordeelden die
in het buitenlandzijn veroordeeld ter zake van een nieuw delict en veroordeelden die
in Nederlandzijn veroordeeld voor een nieuw delict. In het laatste geval staan immers wel hoger beroep en beroep in cassatie open (omdat de beslissing deel uitmaakt van het vonnis in de nieuwe strafzaak) en in het eerste geval staat er geen rechtsmiddel open (omdat op de vordering wordt beslist bij afzonderlijke beslissing waartegen artikel 15j lid 4 Sr geen rechtsmiddel open stelt).
Nu de juridische grondslag tot het indienen van de vordering ontbreekt – de officier van justitie heeft die ook niet aangevoerd – zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. Y.H.M. Marijs en mr. M.J. Wasmann, als rechters in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen en L.C.T.S.S. Abdelkader, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 december 2019.
mr. M.J. Wasmann en L.C.T.S.S. Abdelkader zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.