ECLI:NL:RBGEL:2019:5652

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
05.094187.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het plegen van ontuchtige handelingen

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, geboren in 1968, heeft de rechtbank Gelderland op 5 december 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen tegen een slachtoffer in de periode van 11 tot en met 12 april 2019 te Nunspeet. De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, gesteund door de verklaring van het slachtoffer en een foto van striemen op haar borst. De officier eiste een werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken.

De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Er waren geen getuigenverklaringen die de aangifte ondersteunden en de verklaring van de verdachte werd niet als een bekentenis beschouwd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.

Daarnaast was er een civiele vordering van het slachtoffer voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De benadeelde partij kan haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, met mr. Y. Yeniay-Cenik als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05.094187.19
Datum uitspraak : 5 december 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. L.S. ter Haar, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 21 november 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
11 april 2019 tot en met 12 april 2019 te Nunspeet, althans in Nederland,
[slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid,
heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
door (telkens) onverhoeds en/of met kracht de billen en/of borsten van die [slachtoffer] te betasten.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaring van aangeefster [slachtoffer] wordt ondersteund door een foto van haar borst waarop striemen te zien zijn en de verklaring van verdachte bij de politie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft aangerand, omdat haar verklaring niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] bij haar borsten en/of billen heeft betast. Het dossier bevat geen verklaringen van getuigen die de aangifte van [slachtoffer] ondersteunen. Daarnaast ziet de rechtbank de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet als een bekennende verklaring, in tegenstelling tot de officier van justitie. De door aangeefster naar de politie opgestuurde foto van striemen op haar borst is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde feit.
3. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 2.142,49.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiele schade heeft de officier van justitie gesteld dat de post “
verlies arbeidsvermogen”niet kan worden toegewezen, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Het gevorderde bedrag voor immateriële schade is geheel voor toewijzing vatbaar.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 1.122,69 toegewezen wordt, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering, zowel materieel als immaterieel, afgewezen dient te worden wegens onder meer onvoldoende onderbouwing.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Yeniay-Cenik (voorzitter),
mr. D.S.M. Bak en mr. E.H.T. Rademaker, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
5 december 2019.