ECLI:NL:RBGEL:2019:554

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
C/05/348325 / KG RK 19/6
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzorgzaak

Op 12 februari 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had de wraking ingediend tegen mr. E. Troost, rechter in een procedure betreffende de minderjarige [naam 3]. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en niet naar hem wilde luisteren, maar enkel de input van Jeugdbescherming Gelderland volgde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter haar verweer gevoerd, waarin zij aangaf dat zij zich niet kon vinden in de beschuldigingen van de verzoeker en dat zij op basis van landelijke afspraken de zaak onafhankelijk zou behandelen.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker had geen concrete feiten aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker te laat was met zijn verzoek, aangezien de feiten al op 18 december 2018 bekend waren. Desondanks werd het verzoek ontvankelijk verklaard omdat de verzoeker recent had vernomen dat dezelfde rechter de zaak op 19 februari 2019 zou behandelen.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat de procedurele beslissingen van de rechter niet via een wrakingsverzoek kunnen worden aangevochten, maar alleen door middel van hoger beroep. De beslissing werd genomen door de rechters S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, D.S.M. Bak en A.M.P.T. Blokhuis, in aanwezigheid van griffier mr. M.S. Verhagen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/348325 / KG RK 19/6
Beschikking van 12 februari 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. E. Troost,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 januari 2019;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 29 januari 2019.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- de rechter;
- [naam 1];
- [naam 2].

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot strekt tot wraking van de rechter als rechter in de procedure met nummer C/05/347092 / ZJ RK 18/1202 omtrent de minderjarige [naam 3].
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker is van mening dat de rechter op geen enkel verzoek of opmerking van hem of zijn verdediging in wil gaan dan wel deze terzijde legt en naar zijn gevoel enkel alleen afgaat op de input van Jeugdbescherming Gelderland. De rechter wil niet naar verzoeker luisteren of zich verplaatsen in de positie van verzoeker. De rechter heeft zich tijdens een eerdere zitting ook laatdunkend over hem uitgelaten. Om die reden is verzoeker van mening dat de rechter niet op een onafhankelijke en onpartijdige manier tot een oordeel zal komen tijdens de zitting van 19 februari 2019 en verzoekt het bestuur van de rechtbank de rechter te vervangen voor die zitting.
2.3
De rechter heeft bericht dat zij niet in de wraking berust en zij heeft het navolgende verweer gevoerd.
Op basis van landelijke afspraken binnen de sectoren Familie- en Jeugdrecht is het uitgangspunt dat dezelfde rechter zo veel mogelijk alle verzoeken betreffende één minderjarige en het gezin van de minderjarige behandelt. Tegen de laatste beslissingen omtrent de verlenging van de ondertoezichtstelling en de afwijzing van de verzoeken van de persoonlijkheidsonderzoeken van de ouders heeft verzoeker geen hoger beroep ingesteld. De rechter acht zich in staat met het oog voor de belangen van alle betrokkenen onafhankelijk en zonder vooringenomenheid te oordelen over het aan haar voorgelegde verzoek van Jeugdbescherming Gelderland om de verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam 3] op 19 februari 2019 te kunnen beoordelen. Waar verzoeker stelt dat zij zich ter zitting laatdunkend over hem heb uitgelaten, herkent de rechter zich daar niet in.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.2
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De wrakingskamer constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoeker reeds op de zitting van 18 december 2018 bekend zijn geworden of redelijkerwijs behoorden te zijn. Verzoeker heeft pas op 21 januari 2019 een wrakingsverzoek op grond van die feiten en omstandigheden ingediend. Dat is in principe te laat en daarom zou verzoeker niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in zijn verzoek. Nu verzoeker pas recent heeft vernomen dat op de zitting van 19 februari 2019 dezelfde rechter de verlenging van de ondertoezichtstelling zal gaan behandelen, zal verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen.
3.3
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek ziet op procedurele beslissingen van de rechter betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de dochter van verzoeker en het verzoek omtrent de persoonlijkheidsonderzoeken van beide ouders. De juistheid van de beslissingen kunnen op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door hoger beroep tegen de genomen beslissingen aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van deze beslissingen vooringenomen was tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Uit het enkele feit dat de rechter in het nadeel van verzoeker heeft beslist kan de wrakingskamer dat niet afleiden. Daarom moet het verzoek op dit punt worden afgewezen.
3.4
Ten slotte merkt de wrakingskamer nog op dat het landelijke afspraken zijn, die in ieder geval worden gehanteerd binnen de rechtbank Gelderland sector Familie- en Jeugdrecht, om verzoeken betreffende één minderjarige en het gezin van de minderjarige zoveel mogelijk door dezelfde rechter te laten behandelen. Dit uitgangspunt wordt dan ook nagestreefd. Een eerder mogelijke genomen onwelgevallige beslissing maakt niet dat de rechter vooringenomen zou zijn. Dat de rechter zich eerder laatdunkend over verzoeker zou hebben uitgelaten, leidt – bij gebreke aan enige onderbouwing van deze stelling - evenmin tot deze conclusie. De rechter herkent zich hierin ook niet.
3.5
De conclusie is dat er zich geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter vooringenomenheid koestert, althans dat een vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.A.M. Vrendenbarg- Elsbeek, D.S.M. Bak en A.M.P.T. Blokhuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Verhagen op 12 februari 2019.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.