ECLI:NL:RBGEL:2019:5352

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
359964
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg krakerszaak met gedeeltelijke nietigheid van dagvaarding en ontruimingseisen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 oktober 2019 tot een uitspraak gekomen in een geschil tussen een aantal eisers, die zich op een onroerende zaak bevonden, en de gemeente Ede. De eisers, die gezamenlijk als krakers op het betreffende adres verbleven, hebben de gemeente aangeklaagd omdat zij ontruimd dreigden te worden op basis van een eerder vonnis dat was uitgesproken tegen een andere kraker, [eiser 3]. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 september 2019 bepaald dat [eiser 3] de onroerende zaak moest verlaten, maar heeft de dagvaarding ten aanzien van de anonieme krakers nietig verklaard. Dit leidde tot de vraag of de gemeente ook de andere krakers, [eisers] en [eiser 2], kon ontruimen zonder dat zij een eigen ontruimingstitel had verkregen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente het vonnis, dat ex artikel 557a lid 3 Rv ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen anderen die zich op het terrein bevinden, in beginsel mag uitvoeren. De eisers hebben aangevoerd dat zij niet op een deugdelijke wijze in de eerdere procedure zijn betrokken en dat de gemeente niet over een titel beschikt om hen te ontruimen. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de eisers hun bezwaren tegen de ontruiming in dit executiegeding naar voren kunnen brengen en dat zij niet hebben aangetoond dat zij zwaarwegende belangen hebben die de ontruiming zouden kunnen tegenhouden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De gemeente is daarmee gerechtigd om over te gaan tot ontruiming van de eisers, die zich op het onroerende goed bevinden, zonder dat zij eerst in een nieuw kort geding betrokken hoeven te worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/359964 / KG ZA 19-428
Vonnis in kort geding van 8 oktober 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

verblijvende te [verblijfplaats] ,
2.
[eiser 2]
verblijvende te [verblijfplaats] ,
3.
[eiser 3],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te 's-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EDE,
zetelend te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. Fabritius te Nijmegen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd en afzonderlijk worden aangeduid met [eisers] , [eiser 2] en [eiser 3] . Gedaagde zal hierna de gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met een productie
  • de mondelinge behandeling op 8 oktober 2019
  • de pleitnota van de gemeente met twee producties.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 8 oktober 2019 een kopstaartvonnis uitgesproken. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 26 september 2019 (hierna: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op vordering van de gemeente [eiser 3] veroordeeld de onroerende zaak gelegen aan de [woonadres] te verlaten en te ontruimen en tevens bepaald dat het vonnis tot een jaar na de dag waarop het is uitgesproken ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op [woonadres] bevindt of daar binnentreedt. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de dagvaarding nietig verklaard ten aanzien van de niet verschenen anonieme gedaagden in die procedure omdat – kort gezegd – de voor anoniem dagvaarden vereiste betekeningsvoorschriften niet in acht waren genomen en de gemeente zich onvoldoende had ingespannen om de identiteit van de anonieme gedaagden alsnog te achterhalen. Ook heeft de voorzieningenrechter de gemeente niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens de (informele) vereniging Bewoners van [woonadres] .
2.2.
Op enig moment hebben [eisers] en [eiser 2] zich gevestigd op [woonadres] . [eiser 3] , [eisers] en [eiser 2] verblijven thans op [woonadres] .
2.3.
De gemeente heeft het vonnis op 7 oktober 2019 aan [eiser 3] laten betekenen. De deurwaarder heeft bij exploot van 7 oktober 2019 aan [eiser 3] bevel gedaan om aan de inhoud van het vonnis te voldoen en binnen 24 uur na de betekening van dat exploot [woonadres] met al de haren en het hare te ontruimen. De deurwaarder heeft bij dat exploot tevens aangezegd dat het vonnis tot een jaar na de datum daarvan ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daarvan op het terrein van [woonadres] bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet. Voorts heeft de deurwaarder aangezegd dat de gerechtelijke ontruiming is vastgesteld en zal geschieden op 9 oktober 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente verbiedt over te (doen) gaan tot ontruiming van [woonadres] , althans totdat de gemeente ook jegens [eisers] en [eiser 2] een uitvoerbare ontruimingstitel heeft verkregen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voldoende voort uit de stellingen van [eisers] en is ook niet weersproken door de gemeente.
4.2.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van het tegen [eiser 3] gewezen vonnis jegens [eisers] en [eiser 2] onrechtmatig is omdat de gemeente niet over een titel daartoe beschikt. Het vonnis kan niet tegen anderen dan [eiser 3] en dus niet tegen [eisers] en [eiser 2] ten uitvoer worden gelegd omdat de dagvaarding in die procedure voor wat betreft de niet verschenen anonieme gedaagden nietig is verklaard. Nu [eisers] en [eiser 2] niet op een voldoende kenbare wijze in het vorige kort geding zijn betrokken, kan, gelet op het verdedigingsbeginsel, geen veroordeling jegens hen plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft weliswaar bepaald dat het vonnis tot een jaar na de dag waarop het is uitgesproken ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de onroerende zaak bevindt of daar binnentreedt, maar daaraan kan niet de betekenis toekomen dat de gemeente het vonnis ook tegen anderen dan [eiser 3] en de haren kan uitvoeren. De overwegingen in het vonnis ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding en de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de gemeente zouden anders zinledig zijn, aldus [eisers] Voorts is de tenuitvoerlegging van het vonnis jegens [eiser 3] onrechtmatig, indien [eisers] en [eiser 2] niet op grond van dit vonnis kunnen worden ontruimd. Dit impliceert immers dat de gemeente niet tot de beoogde volledige ontruiming van [woonadres] kan overgaan. Volgens [eisers] valt niet in te zien welk belang de gemeente bij ontruiming van (alleen) [eiser 3] heeft, zolang niet ook een ontruimingstitel tegen [eisers] en [eiser 2] is verkregen.
4.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de gemeente voorop gesteld dat in het vonnis de vordering van de gemeente ex artikel 557a lid 3 Rv is toegewezen en de gemeente daarom ook een ontruimingstitel heeft jegens [eisers] en [eiser 2] . Dat de voorzieningenrechter de dagvaarding jegens de niet verschenen anonieme gedaagden nietig heeft verklaard doet in dit verband niet ter zake, zo stelt de gemeente. Volgens de gemeente bevonden [eisers] en [eiser 2] zich ook niet op het terrein van [woonadres] ten tijde van de oproeping in de eerdere procedure. [eiser 3] heeft tijdens de zitting van 12 september 2019 verklaard dat zij nog als enige op [woonadres] verbleef en dat de anderen na de sommatie van de gemeente waren vertrokken. Al had de gemeente de (toen) anonieme krakers op juiste wijze gedagvaard, dan waren zij niet verschenen omdat zij zich kennelijk pas ná 12 september 2019 op het terrein hebben gevestigd. Kuilaars en [eiser 2] zijn daarom niet in hun belangen geschaad, aldus de gemeente. Daarnaast sluit de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vonnis op grond van artikel 557a lid 3 Rv naar haar aard uit dat iedere persoon die zonder recht of titel op [woonadres] verblijft, zich bij de rechter tegen ontruiming kan verdedigen. Deze mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vonnis is juist gecreëerd om dit soort groepen krakers te kunnen ontruimen en te voorkomen dat deze krakers zich steeds weer opnieuw tot de rechter kunnen wenden, zo stelt de gemeente. Tot slot is tenuitvoerlegging van het vonnis jegens [eiser 3] niet onrechtmatig, ook niet wanneer de voorzieningenrechter zou oordelen dat ontruiming van [eisers] en [eiser 2] geen doorgang kan vinden. Ook in dat geval heeft zij belang bij ontruiming van [eiser 3] , aldus de gemeente.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Vooropgesteld wordt dat artikel 45 lid 4 Rv juncto artikel 61 Rv het mogelijk maakt om krakers in gebouwde onroerende zaken anoniem te dagvaarden, door het ter plaatse achterlaten van een exploot in een gesloten envelop en bekendmaking in een landelijk dagblad. Dat betekent echter niet zonder meer dat krakers in ongebouwde onroerende zaken in geen enkel geval anoniem gedagvaard zouden kunnen worden, omdat niet aan de daartoe vereiste betekeningsvoorschriften kan worden voldaan. Anonieme krakers in ongebouwde onroerende zaken kunnen ook anoniem worden gedagvaard, maar in dat geval worden er meer inspanningen verwacht van de partij die de dagvaarding strekkende tot ontruiming uitbrengt om de identiteit van de anonieme krakers te achterhalen, teneinde zoveel mogelijk ervoor zorg te dragen dat de dagvaarding deze anonieme krakers bereikt.
Indien komt vast te staan dat aan die extra inspanningen is voldaan, kunnen ook krakers van een ongebouwde onroerende zaak anoniem worden gedagvaard en kan een veroordeling tot ontruiming jegens hen worden uitgesproken. In dat geval kan daarnaast ook een veroordeling krachtens het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv worden uitgesproken.
4.5.
Artikel 557a lid 3 Rv is bedoeld voor de situatie dat indien op het moment van tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis ook andere krakers, dan tegen wie de ontruiming is uitgesproken, aanwezig zijn en die niet zijn aan te merken als “de zijnen/haren”, kunnen worden ontruimd en tevens voor de situatie dat binnen een jaar na het ontruimingsvonnis blijkt dat opnieuw sprake is van kraken. In die gevallen kan het ontruimingsvonnis tegen een ieder die zich in de gebouwde onroerende zaak bevindt of daar binnentreedt ten uitvoer worden gelegd. Niet valt in te zien dat de veroordeling krachtens artikel 557a lid 3 Rv niet zou kunnen gelden in het geval het gaat om een niet gebouwde onroerende zaak, zoals hier het geval is. Gelet op het voorgaande mag de gemeente het vonnis daarom in beginsel ook ten uitvoer leggen jegens een ieder die zich binnen een jaar na de dag waarop het vonnis is uitgesproken op [woonadres] bevindt of daar binnentreedt en dit telkens doen wanneer zich dat voordoet. In dit verband kan in het midden blijven of [eisers] en [eiser 2] reeds op [woonadres] verbleven toen het vonnis werd gewezen, aangezien het vonnis jegens hen kan worden ten uitvoer gelegd wanneer zij zich binnen een jaar na de dag waarop het vonnis is uitgesproken op [woonadres] bevinden of daar binnentreden.
4.6.
De gemeente behoefde [eisers] en [eiser 2] niet eerst in een (nieuw) kort geding te betrekken teneinde een titel tot ontruiming jegens hen te verkrijgen, zoals [eisers] veronderstelt. [eisers] heeft in dat verband weliswaar aangevoerd dat [eisers] en [eiser 2] niet op een deugdelijke wijze in het vorige kort geding zijn betrokken, zodat zij zich toen niet konden verdedigen, en dat zij om die reden niet mogen worden ontruimd op grond van het vonnis, maar daarbij gaat hij voorbij aan de omstandigheid dat [eisers] en [eiser 2] hun bezwaren tegen de ontruiming in een executiegeding, zoals het onderhavige, naar voren kunnen brengen. Op grond van het bepaalde in artikel 438 Rv kunnen [eisers] en [eiser 2] , omdat zij niet gehoord zijn in de vorige procedure die tot het vonnis heeft geleid, opkomen tegen de tenuitvoerlegging van dat vonnis en kunnen zij hun bezwaren tegen de ontruiming en hun belangen om op [woonadres] te blijven wonen alsnog naar voren brengen. In zoverre zijn zij dan ook niet geschaad in hun belangen, doordat de dagvaarding in de vorige kort geding procedure nietig is verklaard. [eisers] en [eiser 2] hebben echter in het onderhavige executiegeding niets over hun belangen bij voortgezet gebruik van [woonadres] gesteld en deze belangen zijn ook niet anderszins gebleken. Gelet hierop hebben zij nagelaten aannemelijk te maken dat zij bij voorgezet gebruik van [woonadres] zodanige zwaarwegende belangen hebben dat het belang van de gemeente daarbij in het niet valt en dat op grond daarvan de onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard. Dat betekent dat de vordering van [eisers] zal worden afgewezen en dat de gemeente ook tot ontruiming van [eisers] en [eiser 2] mag overgaan. Het verweer van [eiser 3] , dat ontruiming jegens haar onrechtmatig is indien zou worden geoordeeld dat [eisers] en [eiser 2] niet mogen worden ontruimd, behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
4.7.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.619,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 18 oktober 2019.