In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 oktober 2019 tot een uitspraak gekomen in een geschil tussen een aantal eisers, die zich op een onroerende zaak bevonden, en de gemeente Ede. De eisers, die gezamenlijk als krakers op het betreffende adres verbleven, hebben de gemeente aangeklaagd omdat zij ontruimd dreigden te worden op basis van een eerder vonnis dat was uitgesproken tegen een andere kraker, [eiser 3]. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 september 2019 bepaald dat [eiser 3] de onroerende zaak moest verlaten, maar heeft de dagvaarding ten aanzien van de anonieme krakers nietig verklaard. Dit leidde tot de vraag of de gemeente ook de andere krakers, [eisers] en [eiser 2], kon ontruimen zonder dat zij een eigen ontruimingstitel had verkregen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente het vonnis, dat ex artikel 557a lid 3 Rv ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen anderen die zich op het terrein bevinden, in beginsel mag uitvoeren. De eisers hebben aangevoerd dat zij niet op een deugdelijke wijze in de eerdere procedure zijn betrokken en dat de gemeente niet over een titel beschikt om hen te ontruimen. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de eisers hun bezwaren tegen de ontruiming in dit executiegeding naar voren kunnen brengen en dat zij niet hebben aangetoond dat zij zwaarwegende belangen hebben die de ontruiming zouden kunnen tegenhouden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De gemeente is daarmee gerechtigd om over te gaan tot ontruiming van de eisers, die zich op het onroerende goed bevinden, zonder dat zij eerst in een nieuw kort geding betrokken hoeven te worden.