ECLI:NL:RBGEL:2019:5351

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
357574
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving verklaring van verjaring door bewaarder van het kadaster

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 27 september 2019, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.T. Fuller, een kort geding aangespannen tegen de bewaarder van het kadaster en de openbare registers, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Schamp. Eiser verzocht om een bevel tot inschrijving van een verklaring van verjaring van een perceel grond, maar de bewaarder weigerde deze inschrijving op grond van artikel 3:20 lid 1 BW en artikel 37 lid 1 sub a en b van de Kadasterwet. De voorzieningenrechter, mr. G.J. Meijer, oordeelde dat de bewaarder terecht had geweigerd de inschrijving te doen, omdat de notaris niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor inschrijving. Eiser had niet alle betrokken partijen tijdig in het geding geroepen, wat noodzakelijk is volgens artikel 37 lid 2 van de Kadasterwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat zonder het oproepen van de erfgenamen van de oorspronkelijk rechthebbende, mevrouw Boshoven, niet kon worden vastgesteld of er rechthebbenden waren ten aanzien van het perceel. Eiser stelde dat hij niet wist wie hij moest oproepen, maar de voorzieningenrechter benadrukte dat het aan eiser was om dit te onderzoeken of de erfgenamen op de juiste wijze op te roepen. Uiteindelijk werden de vorderingen van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de bewaarder tot op heden waren begroot op € 639,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/357574 / KG ZA 19-356
Proces-verbaal van mondeling vonnis gedaan op 27 september 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle,
tegen
DE BEWAARDER VAN HET KADASTER EN DE OPENBARE REGISTERS,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
verschenen in de persoon van mr. P.A.M. Schamp.
Partijen zullen hierna [eiser] en de bewaarder genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. G.J. Meijer, voorzieningenrechter, en mr. L.S. Joosten, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [eiser]
  • mr. M.J. Jager, kantoorgenoot van mr. Fuller voornoemd
  • dhr. P.A.M. Schamp.
De voorzieningenrechter wijst het volgende vonnis.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
In dit kort geding wordt gevraagd om een bevel aan de bewaarder tot inschrijving in het desbetreffende register van het Kadaster van de verkrijging door verjaring van – kort gezegd – het perceel met [perceelnummer] ten gunste van [eiser] . De bewaarder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht de inschrijving van de verjaring geweigerd en de verklaring van verjaring van de notaris in het register van voorlopige aantekeningen geboekt op grond van artikel 37 lid 2 Kadasterwet. De notaris in kwestie heeft in zijn verklaring van verjaring immers verklaard niet te kunnen voldoen aan het in artikel 37 lid 1 sub a en b Kadasterwet gestelde (zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 sub c Kadasterwet). In dat geval kan niet tot inschrijving worden overgegaan omdat niet aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan en wordt de aanbieding conform artikel 3:20 lid 1 BW in het register van voorlopige aantekeningen geboekt. Artikel 3:20 lid 2 (eerste zin) BW bepaalt dat, wanneer een weigering ten onrechte is geschied, een rechterlijk bevel tot inschrijving kan worden gevorderd bij de voorzieningenrechter. Van een onterechte weigering in die zin kan sprake zijn indien [eiser] genoegzaam aantoont dat de door hem gestelde verjaring zich, ondanks de inhoud van de notariële verklaring, heeft voorgedaan. In deze procedure zijn allerlei stukken ter onderbouwing van de door [eiser] gestelde verjaring overgelegd, maar het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen of er al dan niet (een) rechthebbende(n) bestaat/bestaan ten aanzien van perceel met [perceelnummer] . In dit verband is de slotzin van artikel 37 lid 2 Kadasterwet van belang. Daarin staat dat een bevel tot inschrijving slechts kan worden gegeven indien de eiser naast de bewaarder allen die als partij bij het in te schrijven feit zijn betrokken, tijdig in het geding heeft geroepen. [eiser] heeft in dat verband aangevoerd dat hij niet weet wie hij moet oproepen. Volgens hem zijn de erfgenamen van de oorspronkelijk rechthebbende, mevrouw Boshoven, niet bekend. De voorzieningenrechter overweegt dat ofwel daar onderzoek naar gedaan moet worden door de notaris die daarvoor bij uitstek de aangewezen partij is, ofwel dat de erfgenamen van mevrouw Boshoven op een juiste wijze, al dan niet openbaar, moeten worden opgeroepen. Zonder dat onderzoek dan wel zonder het oproepen van deze erfgenamen kan niet gezegd worden dat allen die als partij bij het in te schrijven feit zijn betrokken, tijdig zijn opgeroepen.
1.2.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de voorzieningenrechter de oproeping van de door hem aan te wijzen andere belanghebbenden kan gelasten op grond van artikel 3:20 lid 2 (tweede zin) BW. Dit deel van de bepaling ziet, gelet op de toelichting op dat artikel, op andere belanghebbenden en niet zozeer op degene tegenover wie de verjaring werkt, indien deze wordt ingeschreven. Dit is in lijn met artikel 37 lid 2 Kadasterwet, waaruit volgt dat het juist aan eiser, in het onderhavige geval [eiser] , is om naast de bewaarder allen die bij het in te schrijven feit zijn betrokken op te roepen. De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
1.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van de bewaarder tot op heden begroot op € 639,00 aan griffierecht.

2.De beslissing

2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de bewaarder tot op heden begroot op € 639,00,
2.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal,