ECLI:NL:RBGEL:2019:5297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
05.196140.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting na onvoldoende bewijs van nauwe en bewuste samenwerking

Op 19 november 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aansteken van een brand in een auto, waarbij de verdachte samen met een of meer anderen zou hebben gehandeld. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, onder andere door zijn aanwezigheid op de plaats delict en het gebruik van zijn telefoon om het adres van de plaats delict op te zoeken. De verdediging betwistte echter de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking en dat de verdachte niet opzet had op de brandstichting.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het forensisch bewijs zorgvuldig gewogen. De verdachte verklaarde dat hij slechts als bestuurder van de auto betrokken was en dat hij niet op de hoogte was van de intenties van zijn vriend, die de brand had gesticht. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.196140.19
Datum uitspraak : 19 november 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op 24 mei 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd te P.I. Niendure in Almelo,
raadsvrouw: mr. M.T. Lamers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2019, te Malden, gemeente Heumen, in ieder geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk,
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten
gevolge waarvan een auto, merk Audi, type S5, met kenteken [kenteken] , geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de auto, merk Audi, type S5, met kenteken [kenteken] , en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de zich in de buurt van de voornoemde auto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
een tot op heden onbekend gebleven verdachte, op of omstreeks 13 augustus 2019, te Malden, gemeente Heumen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een auto, merk Audi, type S5, met kenteken [kenteken] , geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor de auto, merk Audi, type S5, met kenteken [kenteken] , en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de zich in de buurt van de voornoemde auto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 13 augustus 2019, te Malden, gemeente Heumen, in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- die tot op heden onbekend gebleven verdachte te vervoeren naar de plaats delict, en/of
- die tot op heden onbekend gebleven verdachte een voertuig ter beschikking te stellen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van brandstichting. De officier van justitie leidt de hiervoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking af uit het feit dat verdachte samen met een ander op de plaats delict is geweest, hij een van de twee personen is geweest die de brand heeft aangestoken – waarbij het gelet op het signalement aannemelijk is dat verdachte dit is geweest - en hij vervolgens het voertuig waarmee de plaats delict is verlaten, heeft bestuurd. Daarnaast is verdachtes telefoon onderzocht en blijkt hieruit dat is gezocht naar het adres van de plaats delict. Eerder bij de politie afgelegde verklaringen waarin hij iedere betrokkenheid ontkent komen daarmee op losse schroeven te staan. Tot slot blijkt uit het forensisch onderzoek dat er door de brandstichting gevaar voor goederen is ontstaan.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Van een intense samenwerking of een vooropgezet plan is niet gebleken.
Zij heeft eveneens vrijspraak bepleit voor het subsidiair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van opzet op het behulpzaam zijn bij en opzet op de brandstichting. Verdachte was zich van de intentie van de vriend pas bewust, nadat deze de brand had gesticht.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor hetgeen aan verdachte zowel primair als subsidiair is ten laste is gelegd en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 12 augustus 2019 met de auto van zijn vriendin (getuige [getuige] ) naar de Willemsweg in Nijmegen is gereden. Daar is hij door een vriend gevraagd om hem naar Malden te rijden. Deze vriend moest daar een tank met lachgas afleveren. Verdachte is vervolgens met die vriend naar Malden gereden, waarna hij de exacte locatie via zijn navigatie op zijn telefoon heeft opgezocht. Aangekomen op de Grootsveldschelaan stapte zijn vriend uit en hoorde hij kort daarna een harde knal. Het bleek dat zijn vriend iets door het raam van een auto had gegooid en voordat hij het wist stond er een auto in brand. Deze vriend stapte daarna weer bij hem in de auto en hij is vervolgens in paniek en met volle vaart terug naar Nijmegen gereden, heeft zijn vriend op de Willemsweg afgezet en is naar zijn vriendin gegaan.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij slechts als bestuurder van de auto bij het feit betrokken was aannemelijk, nu uit het forensisch onderzoek is gebleken dat bij het stichten van de brand gebruik is gemaakt van een ontbrandbare vloeistof (motorbenzine) en uit het politieonderzoek volgt dat op verdachte zijn handen geen verbrande haartjes zijn aangetroffen en op zijn kleding geen brand versnellende middelen zijn geroken of vastgesteld. Daarnaast is door verschillende getuigen een signalement gegeven van de persoon die de brand heeft gesticht, maar kan de rechtbank verdachte niet plaatsen in deze signalementen, nu deze op cruciale punten - zoals de kledingdracht - van elkaar afwijken. Hoewel vaststaat dat met verdachtes telefoon is gezocht naar het adres van het slachtoffer, kan de rechtbank niet uitsluiten dat dit adres - zoals verdachte verklaart - slechts is opgezocht met de intentie om die vriend daar af te zetten, zodat hij een lachgastank kon afgeven.
Dit brengt met zich mee dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Ditzelfde geldt voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de brandstichting, nu op basis van het dossier ook niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte - zoals daarvoor vereist - opzet heeft gehad op het gronddelict (de brandstichting). De rechtbank kan dit niet enkel afleiden uit de verdachte omstandigheden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

3.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2019.