ECLI:NL:RBGEL:2019:5293

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
05/840059-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man en vrouw voor een reeks vermogensdelicten en mishandeling

Op 15 november 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man en een 33-jarige vrouw uit Apeldoorn. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor het plegen van meerdere vermogensdelicten, waaronder diefstal en heling, en voor mishandeling. De zaak kwam aan het licht na een reeks aangiften van diefstal van goederen, waaronder een aanhangwagen en een sloep, die door de verdachten waren verkocht aan een getuige. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren, wat leidde tot een bewezenverklaring van opzetheling. Daarnaast werden de verdachten ook verantwoordelijk gehouden voor andere diefstallen en een mishandeling die resulteerde in zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de lange tijdsduur tussen de feiten en de uitspraak, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun pogingen om hun leven weer op de rails te krijgen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden en een taakstraf van 120 uur, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840059-17
Datum uitspraak : 15 november 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. I. Stas, advocaat te Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 november 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 11 t/m 13 december 2015 te
Apeldoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een aanhangwagen (Nelbach type TBN2000) en/of een (houten) sloep, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
aanhangwagen en/of sloep onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door
middel van braak en/of verbreking
(PL0600-2015610746 blz. 119 ev)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 11 t/m 13 december 2015 te Apeldoorn,
althans in Nederland, een goed te weten een aanhangwagen (Nelbach type
TBN2000) en/of een (houten) sloep heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit/deze
goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 t/m 09 januari
2016 te Wenum Wiesel, gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een of meer bedrijfsruimtes in een bedrijfspand aan de
Zwolseweg 502 aldaar heeft weggenomen
- een computer (Apple Mac Pro) en/of een elektrische piano (Korg) en/of een
midi-keyboard (Cme Uf5) en/of een creditcard (bankrekening
[rekeningnummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededaders (PL0600-2016016442 blz. 134 ev), en/of
- een radio (JVC) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders (PL0600-2016016434 blz. 166 ev) en/of
- een computer (laptop Asus) in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders (PL0600-2016016464 blz. 176 ev) en/of
- een accuboormachine en/of een computer (laptop Compaq) in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders
(PL0600-2016016503 blz. 172 ev),
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 09 januari 2016 te Vaassen, gemeente Epe,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat aan
de Dorpsstraat 74 aldaar heeft weggenomen een geldbedrag van 400,-- euro, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
een valse sleutel, te weten een (gestolen) creditcard ten name van [slachtoffer 3] ,
tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd
en/of gemachtigd was/waren;
(PL0600-2016016442 blz. 134 ev)
4.
hij op (een) tijdstip(pen) op of omstreeks 09 januari 2016 te Epe en/of
Noord Veluwe, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer
geldautomaat/-maten van de RABO-bank Noord Veluwe en/of van de ING-bank Epe
weg te nemen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun
bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een (gestolen)
creditcard ten name van [slachtoffer 3] , tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn
mededader(s) niet gerechtigd en/of gemachtigd was/waren, met die creditcard
heeft geprobeerd geld op te nemen/te pinnen bij die geldautomaat/-maten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(PL0600-2016016442 blz. 134 ev)
5.
hij op of omstreeks 12 januari 2017 te Apeldoorn
[slachtoffer 9] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 9] onverhoeds en met kracht
tegen diens gezicht en/of hoofd te stompen en/of te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer jukbeen/oogkas
fractu(u)r(en) en/of een of meer beschadigde/aangetaste (huid-)zenuw(en) ten
gevolge heeft gehad.
(PL0600-2017019197 blz. 179 ev)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn herkend door getuige [getuige 2] als de personen die hem de sloep en aanhangwagen hebben verkocht. Daarnaast is de verstreken tijd tussen het moment waarop de sloep en aanhangwagen voor het laatst door aangever zijn gezien en het moment waarop de sloep te koop is aangeboden via WhatsApp zeer kort. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden, waardoor het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder feit 1. Verdachte heeft gesteld de sloep en aanhangwagen enkel te hebben vervoerd voor iemand en dat die persoon degene is geweest die de sloep heeft weggenomen. De enkele verklaring ter terechtzitting van getuige [getuige 2] dat hij de sloep en aanhangwagen van verdachte en medeverdachte heeft gekocht, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van diefstal van de sloep en aanhangwagen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat de sloep en aanhangwagen van diefstal afkomstig waren. Verdachte heeft betaald gekregen voor het vervoer van die goederen en dat is geen vreemde gang van zaken.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder de feiten 2, 3 en 4 heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 5 heeft de verdediging gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Op de camerabeelden is te zien dat sprake is van geduw over en weer en dat aangever blijft duwen waardoor verdachte in de hoek belandt. Dan geeft aangever nog een fikse duw, waarop verdachte hem uiteindelijk een stomp geeft. Er was aldus sprake van een noodweersituatie waarin niet van verdachte kon worden verwacht dat hij zich daaraan zou onttrekken. De stomp die verdachte heeft gegeven, was een redelijke oplossing in deze situatie. Verdachte dient dan ook van feit 5 te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 14 december 2015 is namens [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal van een aanhangwagen van het merk Nelbach, type TBN 2000, en een houten sloep. De waarde bedraagt € 9.000,--. [2] Aangever heeft de aanhangwagen met daarop de sloep voor het laatst op 11 december 2015 rond 17.00 uur zien staan naast de zaak aan de [adres 2] in Apeldoorn. Volgens getuige [getuige 1] is de waarde van de trailer € 2.500,-- en van de boot € 6,000,--. [3]
[getuige 2] heeft, als verdachte gehoord, verklaard dat hem op 12 december 2015 om 12.35 uur via WhatsApp een sloep is aangeboden door [naam 1] . [getuige 2] en [naam 1] hebben vervolgens afgesproken op 13 december 2015 in Wenum Wiesel. Als de sloep zou zijn zoals gezegd, zou [getuige 2] de sloep met aanhangwagen kopen voor € 2.500,--. Ter plaatse trof [getuige 2] een man en zijn vriendin. De man heeft zich voorgesteld als [naam 1] . De auto die zij bij zich hadden, betrof een grijze BMW 5 serie met kenteken [kenteken] . [getuige 2] heeft van de sloep een foto gemaakt, waarop voornoemde auto ook duidelijk zichtbaar is. [getuige 2] heeft de sloep en aanhangwagen gekocht en ter plaatse is een schriftelijk koopcontract opgesteld. Bij de aanhangwagen waren geen papieren. Hij heeft € 1.500,-- contant aan de man betaald en vervolgens de aanhangwagen en sloep meegenomen naar Friesland. De rest van het geld zou [getuige 2] overmaken bij nalevering van het kentekenbewijs. Op 17 december 2015 kwam [getuige 2] er via Facebook achter dat de boot was gestolen in Apeldoorn. [4]
Ter terechtzitting heeft [getuige 2] verdachte herkend als de man aan wie hij het geld heeft gegeven en de medeverdachte als de vrouw die bij verdachte was. [5]
Verdachte heeft verklaard dat de genoemde auto weliswaar op naam van zijn vriendin, medeverdachte, staat, maar dat dit feitelijk zijn auto is. [6]
Volgens de politie heeft de verkoper bij het opstellen van het koopcontract gefingeerde gegevens gebruikt, omdat er geen persoon met de naam “Groen” op het vermelde adres ingeschreven staat of bekend is, het opgegeven mobiele nummer een pre-paidnummer is en het opgegeven vaste nummer op naam van een ander staat, die “Groen” niet kent. [7]
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is die de sloep en aanhangwagen heeft verkocht aan [getuige 2] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door [getuige 2] ter terechtzitting afgelegde verklaring en daarnaast heeft verdachte verklaard dat de auto, die de verkoper volgens [getuige 2] bij zich had, zijn auto is.
Het enkele feit dat verdachte de verkoper is geweest van de sloep en aanhangwagen, is echter onvoldoende voor een bewezenverklaring van diefstal van deze goederen door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is het tijdsbestek tussen het moment waarop de goederen voor het laatst door aangever zijn gezien en het moment waarop de goederen te koop zijn aangeboden via WhatsApp niet zodanig kort dat dat maakt dat het niet anders kan dan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
De vraag is vervolgens of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan heling.
Voor een bewezenverklaring van opzetheling, zoals subsidiair onder feit 1 ten laste is gelegd, dient te worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Voorwaardelijk opzet daartoe volstaat. Onder omstandigheden kan een rol spelen of verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft bij de contacten voor en bij de verkoop van de sloep en aanhangwagen een valse naam gebruikt, kon geen kentekenbewijs van de aanhangwagen overleggen en heeft de sloep en aanhangwagen voor een te lage waarde aangeboden. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij het te koop aanbieden van de goederen wist dat deze van diefstal afkomstig waren en dat het niet anders kan dan dat verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De verklaring van verdachte dat hij de goederen enkel heeft vervoerd voor een ander persoon, dat die andere persoon de goederen heeft verkocht en gebruik heeft gemaakt van genoemde auto, is gelet op al het voorgaande onaannemelijk.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 168-170;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 4] , p. 134-135 + bijlage goederen, p. 136;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 166-167;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] namens [slachtoffer 8] , p. 172-173;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , p. 176-177;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij zijn politieverhoor, inhoudende dat zijn vriendin [naam 2] er ook bij was en heeft geholpen de spullen te verslepen. [8]
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is feit 2 naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 4] , p. 134-135;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 138;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 151-152;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij zijn politieverhoor, inhoudende dat hij gepind heeft en dat geprobeerd heeft bij twee banken in Vaassen en één bank in Epe met een creditcard, die hij heeft weggenomen bij een inbraak waar zijn medeverdachte ook bij was en dat zijn vriendin [naam 2] zichtbaar is op de betreffende beelden. [9]
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is feit 3 naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 4] , p. 134-135;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 144;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 151-152;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij zijn politieverhoor, inhoudende dat hij gepind heeft en dat geprobeerd heeft bij twee banken in Vaassen en één bank in Epe met een creditcard, die hij heeft weggenomen bij een inbraak waar zijn medeverdachte ook bij was en dat zijn vriendin [naam 2] zichtbaar is op de betreffende beelden. [10]
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is feit 4 naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Op 12 januari 2017 in de Shellshop in Apeldoorn is aangever [slachtoffer 9] door verdachte met gebalde vuist geslagen op zijn linkeroog. [11] Door deze klap heeft aangever meerdere jukbeen/oogkasfracturen opgelopen waaraan hij onder algehele narcose is geopereerd en waarbij plaatmateriaal is aangebracht ter fixatie. De verwachting is dat volledige genezing acht tot tien weken vergt. Ook is er letsel van een huidzenuw, waarvan onduidelijk is of dit volledig zal herstellen. [12]
Door een verbalisant zijn de camerabeelden van de Shellshop in Apeldoorn van 12 januari 2017 bekeken. Te zien is dat verdachte naar aangever toeloopt en hem kennelijk aanspreekt. Op een gegeven moment duwen en trekken aangever en verdachte aan elkaar. Aangever duwt verdachte richting de koelvitrines en loopt zelf ook die richting op. Verdachte slaat met kracht tegen de voorzijde van het hoofd van aangever op het moment dat aangever dichtbij hem komt. Aangever valt op de grond, waarop verdachte direct nog een trappende beweging maakt in de richting van aangever. [13]
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever van verdachte. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt namelijk dat verdachte op aangever is afgestapt en hem heeft aangesproken en dat verdachte na het geven van de klap aangever nog heeft nagetrapt. De beschrijving van de camerabeelden biedt geen steun voor de verklaring van verdachte dat hij denkt dat aangever heeft geprobeerd hem te slaan alvorens hij aangever een klap heeft gegeven. De rechtbank verwerpt het verweer en acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van de beschreven bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem een stomp te geven op zijn linkeroog. Aangever heeft daardoor immers een breuk opgelopen waaraan hij moest worden geopereerd terwijl er bovendien een huidzenuw beschadigd is.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit letsel van zodanige ernst, mede gezien de noodzaak tot operatief ingrijpen en het aanbrengen van platmateriaal ter fixatie, dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Wetboek van Strafrecht. Het tenlastegelegde onder feit 5 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 11 t/m 13 december 2015 te Apeldoorn
, althans in Nederland,goederen, te weten een aanhangwagen (Nelbach type TBN2000) en
/ofeen
(houten
)sloep, heeft verworven, voorhanden gehad, en
/ofovergedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
dit/deze goed
(eren
)wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het
(een)door misdrijf verkregen goed
(eren
)betrof;
2.
hij op
(een)tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 8 t/m 9 januari 2016 te Wenum Wiesel, gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit
een ofmeer bedrijfsruimtes in een bedrijfspand aan de Zwolseweg 502 aldaar heeft weggenomen
- een computer (Apple Mac Pro) en
/ofeen elektrische piano (Korg) en
/ofeen midi-keyboard (Cme Uf5) en
/ofeen creditcard (bankrekening [rekeningnummer] ),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (PL0600-2016016442 blz. 134 ev), en
/of- een radio (JVC)
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 5]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (PL0600-2016016434 blz. 166 ev)en
/of- een computer (laptop Asus)
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 6]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (PL0600-2016016464 blz. 176 ev)en
/of- een accuboormachine en
/ofeen computer (laptop Compaq)
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (PL0600-2016016503 blz. 172 ev),
waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
szich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en
/ofdie
/datweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking;
3.
hij op
of omstreeks9 januari 2016 te Vaassen, gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een geldautomaat aan de Dorpsstraat 74 aldaar heeft weggenomen een geldbedrag van 400,-- euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
s zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
geldbedrag onder
zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een
(gestolen
)creditcard ten name van [slachtoffer 3] , tot het gebruik waarvan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd en/of gemachtigd
was/waren;
(PL0600-2016016442 blz. 134 ev)
4.
hij op
(een)tijdstip
(pen
)op
of omstreeks9 januari 2016 te Epe en
/ofNoord Veluwe, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit
een of meergeldauto
maat/-maten van de RABO-bank Noord Veluwe en
/ofvan de ING-bank Epe weg te nemen een of meer geldbedrag(en),
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,en
zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/ofdie/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder
zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een
(gestolen
)creditcard ten name van [slachtoffer 3] , tot het gebruik waarvan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd en/of gemachtigd
was/waren, met die creditcard heeft geprobeerd geld op te nemen/te pinnen bij die geldauto
maat/-maten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(PL0600-2016016442 blz. 134 ev)
5.
hij op
of omstreeks12 januari 2017 te Apeldoorn [slachtoffer 9] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 9] onverhoeds en met kracht tegen diens gezicht
en/of hoofdte stompen
en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
een ofmeer jukbeen/oogkas
fractu
(u)r
(en
)en
/ofeen
of meerbeschadigde/aangetaste
(huid-
)zenuw
(en)ten
gevolge heeft gehad.
(PL0600-2017019197 blz. 179 ev)
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzetheling
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Ten aanzien van feit 4:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
Mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 voorts een beroep gedaan op noodweerexces. Verdachte had immers kort voor het incident gehoord dat de stiefvader van zijn kinderen was overleden en was radeloos. Hij had een black-out en kon de gevolgen van zijn handelen niet overzien, aldus de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op noodweerexces evenmin, nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte is aldus strafbaar, nu verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en voorts tot het verrichten van 180 uren taakstraf, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de straftoemeting acht te slaan op het reclasseringsadvies. Verdachte heeft zijn leven op orde. Voorts dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan en met het tijdverloop sinds de pleegdatum van de feiten. Ten slotte is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 11 oktober 2019;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 29 oktober 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks vermogensdelicten. Een deel van die feiten heeft verdachte samen gepleegd met medeverdachte [medeverdachte] . Door deze vermogensdelicten is schade en overlast veroorzaakt voor de betrokkenen. Verdachte en zijn mededader hebben om hun drugsverslaving te betalen alleen rekening gehouden met hun eigen geldelijk gewin, zonder rekening te houden met de gevolgen voor de betrokkenen. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling die heeft geleid tot een gebroken jukbeen/oogkas.
Er is sprake van een groot tijdverloop sinds de pleegdatum van de verschillende feiten. Verdachte is aangehouden op 16 januari 2017 en kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. Het proces-verbaal is gesloten op 1 februari 2017 en de zaak is voor het eerst behandeld ter terechtzitting van 1 november 2019. In de tussenliggende periode heeft de zaak kennelijk stilgelegen, waarvan niet is gebleken dat dit te wijten valt aan verdachte of de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is met het tijdverloop van twee jaar en negen maanden de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden. Daarmee wordt rekening gehouden in de strafmaat.
Blijkens zijn justitiële documentatie is verdachte de afgelopen jaren niet in beeld geweest bij politie en justitie. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte zijn leven inmiddels op de rit lijkt te hebben. Hij heeft huisvesting met zijn gezin, een stabiele dagbesteding in de vorm van werk en er lopen regelingen om zijn financiën op orde te krijgen. De reclassering is dan ook van mening dat interventies niet meer nodig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf afbreuk zou doen aan wat verdachte sinds het plegen van de feiten heeft opgebouwd. Wel acht de rechtbank een stok achter de deur wenselijk, om herhaling te voorkomen. Om die reden zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden worden opgelegd. In plaats van een proeftijd van drie jaren, zal de rechtbank gezien het tijdverloop volstaan met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank 10% minder uren taakstraf opleggen dan zij zou hebben opgelegd zonder overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank komt dan uit op een taakstraf van 120 uur, met aftrek van het voorarrest.
Artikel 63 Wetboek van Strafrecht is weliswaar van toepassing in verband met veroordelingen door de kantonrechter wegens verkeersovertredingen, maar de rechtbank ziet daarin geen reden om tot een wezenlijk andere straftoemeting te komen.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 750,--.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 650,--.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe te wijzen tot het bedrag van € 500,--, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe te wijzen tot een bedrag dat de rechtbank dient te schatten, vanwege het gebrek aan onderbouwing van de vordering. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen kan worden voor wat betreft het materieel gevorderde bedrag. Dit bedrag dient hoofdelijk te worden toegewezen. Wat betreft het immaterieel gevorderde dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] is onvoldoende onderbouwd en om die reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder feit 2) bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij heeft € 500,-- aan materiële schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
Voorts heeft de benadeelde partij € 250,-- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De bewezen verklaarde feiten hebben geen lichamelijk letsel tot gevolg gehad. De vraag is vervolgens of sprake is van een aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze. Om aan te tonen dat hiervan sprake is, dient een benadeelde partij voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waarvoor nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Ter onderbouwing van de onderhavige vordering is aangevoerd dat de benadeelde partij zich gedurende lange tijd niet veilig heeft gevoeld op zijn kantoor en met tegenzin naar zijn werk ging. Hoewel dit de rechtbank zeker niet onaannemelijk voorkomt, is deze onderbouwing onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan. In het feit dat sprake is van een mededader ziet de rechtbank aanleiding de vervangende hechtenis te halveren.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 januari 2016.
[slachtoffer 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder feit 2) bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij heeft € 650,-- gevorderd, kennelijk vanwege de diefstal van een boormachine, computer en hifi-installatie. De vordering is niet onderbouwd met stukken, maar uit de aangifte van [slachtoffer 6] volgt dat een witte Asus laptop met een waarde van ongeveer € 350,-- is weggenomen. De rechtbank acht de aangifte voldoende onderbouwing voor de stelling dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten gevolge van de diefstal van de laptop. Aangezien de hoogte van de schade niet is onderbouwd, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De geleden schade wordt geschat op een bedrag van € 300,--. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. Wat meer of anders is gevorderd, wordt afgewezen.
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan. In het feit dat sprake is van een mededader ziet de rechtbank aanleiding de vervangende hechtenis te halveren.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 januari 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 300, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
taakstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uren in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
navolgende benadeelde partijenvan de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil:
Benadeelde partij Bedrag
1. [slachtoffer 3] € 500,-- (vijfhonderd euro);
2. [slachtoffer 6] € 300,-- (driehonderd euro);
telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2016;
  • verklaart de
  • wijst af hetgeen de
 legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt:
Benadeelde partij Bedrag Vervangende hechtenis
1. [slachtoffer 3] € 500,-- vijf dagen;
2. [slachtoffer 6] € 300,-- drie dagen;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededader de betreffende schadebedragen zijn betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. E.H.T. Rademaker en
mr. M.S. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2019.
mr. M.S. de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] namens [slachtoffer 2] , p. 119; het proces-verbaal van verhoor aangever, p. 123.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 128.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , p. 104-105; het WhatsApp-gesprek tussen [naam 1] ? en [getuige 2] , p. 110-111.
5.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer van 1 november 2019.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 44.
7.Het stamproces-verbaal, p. 9.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 54.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 52-53.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 52-53.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 9] , p. 179-180; het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 60.
12.De letselrapportage van GGD Noord- en Oost-Gelderland, p. 198.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 194-195.