ECLI:NL:RBGEL:2019:4969

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
AWB-19_354
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ZEZ-uitkering bij adoptie door zelfstandigen en discriminatievraagstuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op een zelfstandige en zwanger-uitkering (ZEZ-uitkering) voor een eiseres die twee kinderen heeft geadopteerd. De eiseres, een zelfstandige, had op 26 oktober 2018 een ZEZ-uitkering aangevraagd in verband met haar adoptiekinderen. De aanvraag werd echter afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat de wet geen uitkering bij adoptie voor zelfstandigen voorziet. De eiseres voelde zich gediscrimineerd, aangezien er voor werknemers wel een regeling bestaat voor zowel zwangerschap als adoptie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke regeling bestaat voor het verstrekken van een ZEZ-uitkering bij adoptie aan zelfstandigen. De wetgever heeft bij de herinvoering van het zwangerschapsverlof voor zelfstandigen ervoor gekozen om geen regeling voor adoptie op te nemen. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiseres ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechter merkte op dat de wet niet getoetst kan worden aan de Grondwet en dat er geen gelijke gevallen zijn die ongelijk worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat een zelfstandige die adopteert niet gelijkgesteld kan worden aan een zelfstandige die zelf bevalt, en dat er geen discriminatie in het geding is.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. van Schagen, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2019

in de zaak tussen

[Naam A] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een zelfstandige en zwanger-uitkering (ZEZ-uitkering) afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.M. Marquenie.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is zelfstandige. Eiseres heeft in 2010 en 2012 twee kinderen geadopteerd. Op 26 oktober 2018 heeft eiseres een ZEZ-uitkering aangevraagd in verband met haar twee adoptiekinderen.
2. Verweerder heeft het verzoek om een ZEZ-uitkering afgewezen omdat de wet niet voorziet in een uitkering bij adoptie aan zelfstandigen.
3. Eiseres voert aan dat zij zich gediscrimineerd voelt. Voor werknemers is zowel bij zwangerschap als bij adoptie een regeling getroffen. Voor zelfstandigen was dit ook zo tot 1 augustus 2004 op grond van artikel 3.18 (zwangerschap) en artikel 3.19 (adoptie) van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Met ingang van die datum is op grond van de Wet einde toegang verzekering WAZ een einde gemaakt aan de publiekrechtelijke verzekering van zelfstandigen tegen het risico van inkomensverlies wegens arbeidsongeschiktheid en, in verband daarmee, ook aan het recht op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling alsmede adoptie. Vanaf 2008 is voor zelfstandigen op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (Wet ZEZ) in artikel 3.18 van de Wazo het recht op een uitkering in geval van zwangerschap en bevalling opnieuw opgenomen. Het recht op een uitkering bij adoptie door zelfstandigen is op dat moment niet opnieuw ingevoerd.
4. De rechtbank stelt voorop dat voor het verstrekken door verweerder van een uitkering bij adoptie een wettelijke regeling hiervan is vereist. Niet in geschil is dat deze er niet is. De wetgever heeft er bij de herinvoering van het zwangerschapsverlof voor zelfstandigen niet voor gekozen dit ook voor adoptie te doen.
De rechter mag op grond van artikel 120 van de Grondwet de wet niet toetsen aan de Grondwet. De rechtbank kan dus geen oordeel geven over de vraag of het niet toekennen van een uitkering aan zelfstandigen bij adoptie in de Wazo in strijd is met het verbod van discriminatie op grond van artikel 1 van de Grondwet.
Voor zover eiseres een beroep wil doen op bepalingen van internationale verdragen die discriminatie en ongelijke behandeling verbieden, heeft zij dit verder niet onderbouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat voor een geslaagd beroep op een dergelijke bepaling er in ieder geval sprake moet zijn van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan een zelfstandige die een kind adopteert niet gelijk gesteld worden met een zelfstandige die zelf van een kind bevalt. Artikel 3.18 van de Wazo is door de wetgever in 2008 in de wet opgenomen ter bescherming van de gezondheid van moeder en kind. Op deze manier wil de wetgever voorkomen dat een zwangere zelfstandige haar eigen gezondheid en die van haar kind in gevaar brengt door te lang door te werken voor de bevalling dan wel te snel weer te beginnen na de bevalling. Bij een adoptie speelt een dergelijk gevaar voor de gezondheid niet. Verder is een zelfstandige als zodanig al niet vergelijkbaar met een werknemer, hetgeen mag blijken uit de vele verschillen in wettelijke rechten en plichten die er voor beiden bestaan rondom uitkeringen en pensioenen. Er is daarom geen aanleiding om de zelfstandige die een kind adopteert gelijk te achten aan een werknemer die een kind adopteert.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 oktober 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.