ECLI:NL:RBGEL:2019:4944

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
05/740031-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige meisjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met drie minderjarige meisjes, allen rond de 14 jaar oud. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de slachtoffers, die allen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren hadden bereikt. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018 in Nunspeet, Putten en Ermelo, en op 25 oktober 2017 in Ermelo. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt, waarbij werd vastgesteld dat er een patroon van gedrag was bij de verdachte, die drugs gebruikte en de slachtoffers onder invloed bracht.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht als volwassen man. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische schade die de slachtoffers kunnen ondervinden als gevolg van de gepleegde feiten. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is toegekend voor zowel immateriële als materiële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen, waarbij ook wettelijke rente is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740031-19
Datum uitspraak : 31 oktober 2019
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 oktober 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018 te Nunspeet en/of te Putten en/of te Ermelo, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door geslachtsgemeenschap met haar te hebben;
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Ermelo, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door geslachtsgemeenschap met haar te hebben;
3.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 28 april 2013 tot 28 april 2015 te Ermelo en/of Harderwijk, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , door zijn penis in haar mond te brengen en geslachtsgemeenschap met haar te hebben.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 ( [slachtoffer 1] )
[getuige 1] , de moeder van [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum 2] , heeft tegen verdachte aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochter in de periode van 1 januari 2018 tot 6 april 2018. [2]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij voor het eerst seks had met verdachte in een hotel in Putten, dit was begin 2018. De seks bestond uit zijn piemel in haar vagina. Hij heeft toen op haar verzoek een condoom gehaald. In totaal heeft zij ongeveer 15 keer seks gehad met verdachte, onder andere in een hotel in Putten en Nunspeet en in de kamer van verdachte in Ermelo. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte op enig moment tegen kwam in de supermarkt waarbij hij zag dat verdachte condooms kocht en daarbij zei: “hopen op vanavond wat lol”. [getuige 2] heeft van verdachte en [slachtoffer 1] gehoord dat verdachte die avond, vermoedelijk de avond van 17 op 18 februari 2018, een hotel had gehuurd voor hem en [slachtoffer 1] . Dat hotel heet Hof van Putten. [4]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte tegen hem zei dat [slachtoffer 1] goed kon neuken ondanks dat hij haar ontmaagd had. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 1] in een hotel in Putten heeft overnacht en dat hij vrij kort verkering met haar heeft gehad. [6]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode meerdere malen geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 1] heeft gehad. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij ouder was dan twaalf, maar nog geen zestien jaar oud.
Ten aanzien van feit 2 ( [slachtoffer 2] )
Aangeefster [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , heeft verklaard dat zij op 25 oktober 2017 in haar woning in Ermelo verkracht is door verdachte. [7] Hij zat met zijn penis in haar vagina. [8] Dit was haar ontmaagding. [9] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] tegen haar heeft verteld dat ze eind oktober 2017 verkracht was door verdachte. [10] Getuige [getuige 5] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 2] tegen haar heeft verteld dat zij door verdachte verkracht was, en dat dit in oktober 2017 was gebeurd. [11]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte tegen hem verteld heeft dat hij [slachtoffer 2] had ontmaagd. [slachtoffer 2] heeft tegen [getuige 3] gezegd dat verdachte haar had geneukt onder invloed. [12]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op de ten laste gelegde datum geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 2] heeft gehad. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 oktober 2017 ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij ouder was dan twaalf, maar nog geen zestien jaar oud.
Ten aanzien van feit 3 ( [slachtoffer 3] )
Aangeefster [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , heeft verklaard dat zij in de periode van 28 april 2013 tot aan 28 april 2017 meerdere keren seks heeft gehad met verdachte in Ermelo en Harderwijk. De eerste keer seks was toen zij 14 jaar was. Zij had coke gebruikt. Zij heeft hem toen eerst gepijpt. Daarna hadden zij seks, zijn penis ging in haar vagina. [13]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] 14 of 15 jaar was toen zij een relatie met verdachte kreeg en dat zijde avond/nacht dat zij coke van verdachte kreeg ook seks met hem heeft gehad. [14]
Uit de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer 3] blijkt van overeenkomsten met de aangiftes van de twee slachtoffers onder feit 1 en 2 en wel op de volgende essentiële punten:
  • telkens waren de slachtoffers van een zelfde leeftijd, namelijk rond de 14 jaar oud;
  • telkens was er sprake van drugsgebruik voorafgaand aan de seksuele handelingen.
  • telkens is er sprake van dezelfde ontuchtige handelingen.
Nu er sprake is van een vrijwel gelijk patroon waarin de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden, alsmede de sterk overeenkomende handelwijze van verdachte volgens de aangeefsters door het gebruiken en aanbieden van drugs, alsmede een vergelijkbare specifieke leeftijd van de slachtoffers, kan in het onderhavige geval ten aanzien van de ontuchtige handelingen met slachtoffer [slachtoffer 3] schakelbewijs worden aanvaard en kunnen de overige twee aangiftes als steunbewijs gelden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
(op meerdere tijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018 te Nunspeet en/of te Putten en/of te Ermelo,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door geslachtsgemeenschap met haar te hebben;
2.
hij op
of omstreeks25 oktober 2017 te Ermelo,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door geslachtsgemeenschap met haar te hebben;
3.
hij
(op meerdere tijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 28 april 2013 tot 28 april 2015 te Ermelo en/of Harderwijk,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , door zijn penis in haar mond te brengen en geslachtsgemeenschap met haar te hebben.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 3 september 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Tactus Verslavingszorg, gedateerd 3 mei 2019.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich over een lange periode schuldig gemaakt aan het veelvuldig verrichten van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, bij drie minderjarige meisjes rond de 14 jaar oud. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat hij als volwassen man had op deze minderjarige meisjes en dat hij alleen oog heeft gehad voor het bevredigen van zijn eigen seksuele behoeften, waarbij hij zich niet heeft bekommerd om de gevoelens en gevolgen voor de nog zeer jonge slachtoffers. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van hen doorkruisen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten daardoor psychisch beschadigd kunnen raken en daarvan ook op latere leeftijd nog de gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast hebben de slachtoffers verklaard dat de seksuele handelingen gepaard gingen met drugsgebruik, wat hen extra kwetsbaar heeft gemaakt. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en alle feiten bij de politie ontkend. Daarnaast is verdachte niet ter zitting verschenen om zich voor zijn gedrag te verantwoorden en de verklaringen van de slachtoffers aan te horen.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor een zedenmisdrijf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van Tactus Verslavingszorg waaruit blijkt dat verdachte sinds december 2018 uit beeld is geraakt bij de reclassering. De reclassering weet niet waar verdachte verblijft en hij reageert niet op brieven en telefoontjes van de reclassering. De reclassering heeft verdachte niet gesproken en kan om die reden geen advies uitbrengen over een mogelijke afdoening van deze strafzaak.
Gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Al het voorgaande overwegende komt de rechtbank tot de straf die de officier van justitie heeft geëist: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 11.081,63 met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 10.000,-. De gevorderde materiële schade bedraagt € 1.081,63, zijnde reiskosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot het bedrag van € 10.976,35, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige, de gevorderde kosten ten aanzien van toekomstige reiskosten, heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en het feit dat de vordering niet is betwist, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de geleden schade vaststellen op € 7.500,00 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 976,35 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De gevorderde reiskosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep ad
€ 105,28 zullen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf
6 april 2018. Ten aanzien van de materiële schade is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 16 oktober 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.286,63 met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 3.000,-. De gevorderde materiële schade bedraagt € 286,63, zijnde reiskosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot het bedrag van € 3.191,88, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige, de gevorderde kosten ten aanzien van toekomstige reiskosten, heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en het feit dat de vordering niet is betwist, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 3.000,00 toewijzen.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 191,88 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De gevorderde reiskosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep ad € 94,75 zullen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf 25 oktober 2017. Ten aanzien van de materiële schade is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 16 oktober 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 30.000, zijnde immateriële schade, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de hoogte van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en het feit dat de vordering niet is betwist, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de geleden schade vaststellen op € 10.000,00 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 28 april 2015.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 7.500,00(zevenduizend vijfhonderd euro) voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van
€ 976,35(negenhonderdzesenzeventig euro en vijfendertig cent) voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 7.500,00(zevenduizend vijfhonderd euro) voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag
te betalenvan
€ 976,35(negenhonderdzesenzeventig euro en vijfendertig cent) voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 77 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 3.000,00(drieduizend euro) voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van
€ 191,88(honderdeenennegentig euro en achtentachtig cent) voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 3.000,00(drieduizend euro) voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag
te betalenvan
€ 191,88(honderdeenennegentig euro en achtentachtig cent) voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening , met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 41 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 3], van een bedrag van
€ 10.000(tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag
te betalen van € 10.000(tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 85 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2019.
mr. D.S.M. Bak en mr. K.M. Rokette zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant H. van der Burg-Visscher van de politie Eenheid Oost-Nederland, district regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019012136, gesloten op 21 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte J. Vierhouten, p. 25-26.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 41-43.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 34.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 49.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 107.
7.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 54.
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 56.
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 57.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , p. 70.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , p. 75.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 50.
13.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] , p. 79-80.
14.Proces-verbaal getuige [getuige 6] , p. 96.