ECLI:NL:RBGEL:2019:4943

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
05/740034-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige over een lange periode

Op 31 oktober 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarig meisje. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en ambulante behandeling. De feiten vonden plaats tussen 1 december 2014 en 22 augustus 2017, waarbij de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een 13-jarig meisje, dat destijds onder de wettelijke leeftijd voor seksuele toestemming viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als volwassene en voormalig leraar van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte stoornis in het autisme spectrum. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 10.000 voor immateriële schade en € 8.609,08 voor materiële schade is vastgesteld. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de relevante data. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740034-19
Datum uitspraak : 31 oktober 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.R. Paardekooper, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 17 oktober 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 22 augustus 2017, te Nunspeet en/of te Putten en/of te Hulshorst, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn penis in haar vagina gebracht;
- zijn penis in haar mond gebracht;
- één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht;
- haar vagina gelikt;
- zich door haar aan zijn penis laten betasten en/of
- met haar getongzoend.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 31-42;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 65-70;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op meerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 december 2014 tot en met 22 augustus 2017, te Nunspeet en/of te Putten en/of te Hulshorst,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn penis in haar vagina gebracht;
- zijn penis in haar mond gebracht;
- één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht;
- haar vagina gelikt;
- zich door haar aan zijn penis laten betasten en/of
- met haar getongzoend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, behandelverplichting en contactverbod met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden moet worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet geen recht aan de omstandigheden van de zaak en zou aan zwaarwegend belang bij continuering behandeling en behoud van werk in de weg staan. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gesteld worden met een proeftijd van 2 tot 3 jaar. Daarnaast is door de verdediging bepleit dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uur moet worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard. Ook is rekening gehouden met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 3 september 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 14 oktober 2019.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het over een
lange periode plegen van ontucht met een meisje dat bij aanvang 13 jaar was. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op het slachtoffer had. Daarnaast was verdachte ook de voormalig leraar en stiefvader van [slachtoffer] , waarmee hij het vertrouwen dat in hem kon en mocht worden gesteld op verregaande wijze heeft geschonden. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in 2015, ten tijde van het verhoor bij de politie in 2015 ontkende dat er sprake was van ontucht met het slachtoffer, terwijl de (seksuele) relatie eind 2014 is ontstaan. Ondanks dit verhoor heeft verdachte de seksuele relatie, en daarmee de ontucht, met [slachtoffer] voortgezet. Verdachte heeft verklaard dat hij dit gedaan heeft omdat hij verliefd was op het slachtoffer en hij de wereld wilde bewijzen dat hun relatie toch zou slagen, ondanks dat hij wist dat dit strafbaar was. Verdachte heeft onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en daarmee onvoldoende oog gehad voor de gevolgen voor [slachtoffer] .
Zoals hiervoor is overwogen wist verdachte – hij heeft dat ook tijdens de zitting verklaard - dat hij verkeerd gehandeld heeft, en in zoverre valt hem dit handelen toe te rekenen. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte inmiddels doordrongen is van de onwenselijkheid en strafbaarheid van een seksuele relatie met een minderjarige. De ambulante behandeling bij De Waag, forensische geestelijke gezondheidszorg, heeft hieraan bijgedragen. Uit het diagnostisch onderzoek van De Waag volgt dat de bij verdachte geconstateerde lichte stoornis in het autisme spectrum ervoor zorgt dat hij kwetsbaar is in sociale contacten, waardoor hij mogelijk kan vastlopen op gebieden als werk of relatie. De reclassering adviseert, hoewel verdachte zeer gemotiveerd is voor behandeling, reclasseringstoezicht op te leggen met als doel dat verdachte zijn behandeling afrondt. Reden hiervoor is dat in het verloop van de behandeling sprake is geweest van stagnatie. Daarnaast adviseert de reclassering om een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. De vastgestelde stoornis geeft enige problemen op het gebied van empathie en maakt het voor betrokkene veelal moeilijk de gevolgen van zijn gedrag voor anderen te overzien. De rechtbank neemt deze adviezen van de reclassering over.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank vindt in deze zaak een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, op zijn plaats.
Het voorwaardelijke gedeelte daarvan is niet alleen bedoeld om er door behandeling voor te zorgen dat de kans op herhaling wordt verkleind, maar ook als flinke stok achter de deur om niet opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De feiten die verdachte heeft gepleegd zijn te ernstig om te kunnen volstaan met een onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dat gelijk is aan de periode waarin verdachte tot nu toe heeft vastgezeten. Hij zal daarom nog enige tijd in de gevangenis moeten doorbrengen voordat hij verder kan met zijn behandeling.
Aan verdachte wordt een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden opgelegd, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering [slachtoffer] , alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 18.609,08 met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde immateriële schade bedraagt € 10.000,--. De gevorderde materiële schade bedraagt € 8.609,08, zijnde reiskosten en studievertraging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 18.609,08 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering ten aanzien van de studievertraging niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat dit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Zonder nader onderzoek naar de causaliteit kan niet vastgesteld worden in welke mate hetgeen verdachte heeft gedaan de gestelde studievertraging heeft veroorzaakt nu er ook andere oorzaken aan de studievertraging ten grondslag liggen. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat het toe te wijzen bedrag moet worden vastgesteld op € 1.500,--.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met de door de verdachte gepleegde ontucht een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit van [slachtoffer] , waardoor zij in haar persoon is aangetast.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 10.000,-- toewijzen.
Materiële schade
Gesteld is dat het slachtoffer door het bewezen verklaarde handelen intensieve therapie heeft moeten volgen en als gevolg daarvan lesuren en een stage heeft gemist wat heeft geleid tot studievertraging. Deze causaliteit is niet betwist door de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen intensieve therapie is gaan volgen. De noodzaak daartoe bestond daarvoor kennelijk niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de gevorderde materiele schade daarom toewijsbaar tot een bedrag van
€ 8.609,08 schade heeft geleden (zijnde reiskosten en studievertraging). De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf 22 augustus 2017. Ten aanzien van de materiële schade is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 17 oktober 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
12 (twaalf) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijddie op
driejaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland op het adres [adres] en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum 2] te Ermelo, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich gedurende de proeftijd voor zijn delictgedrag onder behandeling zal stellen bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Het zorgaanbod is beschikbaar en reeds gestart;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 10.000(tienduizend euro) voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van
€ 8.609,08(achtduizend zeshonderdnegen euro en acht cent) voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 10.000(tienduizend euro) voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van
€ 8.609,08(achtduizend zeshonderdnegen euro en acht cent) voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 128 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Yeniay-Cenik (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en
mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2019.
mr. D.S.M. Bak en mr. K.M. Rokette zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019044370, gesloten op 31 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.