ECLI:NL:RBGEL:2019:4940

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6077
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wmo 2015 na onderbewindstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, die onder bewind is gesteld, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding individueel op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiseres door haar schuldenproblematiek niet in staat zou zijn om het pgb op een verantwoorde wijze te beheren.

De rechtbank oordeelde dat de aanstelling van een professionele bewindvoerder het risico dat het pgb niet besteed zou worden aan de daarvoor bestemde doelen voldoende ondervangen. De rechtbank concludeerde dat ten tijde van het bestreden besluit voldoende gewaarborgd was dat het pgb ten goede zou komen aan de door eiseres gewenste en benodigde ondersteuning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 7 oktober 2018, en gelastte dat het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/6077

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

21 oktober 2019

in de zaak tussen

[Naam A] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.A.M. Ramakers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreekte Gendringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding individueel op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Jansen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 oktober 2018;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.024,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiseres had tot 23 november 2017 op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor vier uur per week begeleiding individueel stabiliseren en overnemen in de vorm van een pgb. Haar individuele begeleider is [Naam B] van [Bedrijf A] . Vanwege het aflopen van deze indicatie heeft eiseres op 20 november 2017 een aanvraag ingediend voor voortzetting van deze voorziening op basis van een pgb. Bij beschikking van de kantonrechter van 18 mei 2018 is eiseres vanwege problematische schulden onder bewind gesteld met benoeming van een professionele bewindvoerder.
2. In geschil is of verweerder de aangevraagde maatwerkvoorziening begeleiding individueel op basis van een pgb op goede gronden heeft afgewezen.
3. Voorop staat dat ingevolge artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 bij een maatwerkvoorziening keuzevrijheid bestaat tussen een pgb of zorg in natura. Eiseres wenst een pgb. Verweerder heeft geweigerd een pgb te verstrekken vanwege de schuldenproblematiek van eiseres, op grond waarvan eiseres niet in staat wordt geacht om op een verantwoorde wijze het pgb te beheren. Verweerder vreest dat het pgb gebruikt zal worden om schulden af te lossen en niet om de benodigde ondersteuning in te kopen. Verweerder heeft verwezen naar artikel 3.2.1 van de Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2017, waarin is opgenomen dat er een verhoogd risico bestaat dat het pgb niet besteed wordt aan de daarvoor bestemde doelen als er sprake is van schuldenproblematiek. Deze bepaling vermeldt dat bij de verstrekking van ondersteuning in de vorm van een pgb het in essentie draait om de vraag of geborgd is dat het pgb ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de betrokkene die ondersteuning nodig heeft.
4. Vast staat dat nog voor het nemen van het bestreden besluit eiseres onder bewind is gesteld, met benoeming van een professionele bewindvoerder. Als gevolg hiervan is de bewindvoerder verantwoordelijk geworden voor de financiële administratie van eiseres en dus ook voor het beheer van een aan eiseres te verstrekken pgb en voor een juiste besteding daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aanstelling van de bewindvoerder het risico dat het pgb niet besteed zal worden aan de daarvoor bestemde doelen voldoende ondervangen. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit het voldoende gewaarborgd was dat het pgb ten goede zou komen aan de door eiseres gewenste en voor haar benodigde ondersteuning. De schuldenproblematiek van eiseres is hierdoor dan ook ten onrechte als grond opgeworpen om geen pgb te verstrekken. Het bestreden besluit is reeds hierdoor niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat een nieuw onderzoek verricht zal moeten worden door verweerder op basis van de stand van zaken van nu. Bij dit onderzoek dient verweerder op kenbare wijze het stappenplan bij een besluit over maatschappelijke ondersteuning, zoals dat door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 21 maart 2018 [1] is uiteengezet, in acht te nemen. Verweerder zal vervolgens een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij dat besluit moet verweerder ook inzichtelijk maken of de eventueel te verstrekken maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb kan worden verstrekt. De rechtbank stelt geen termijn voor het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar, omdat het onderzoek wellicht de nodige tijd in beslag zal nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, - en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 oktober 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.