ECLI:NL:RBGEL:2019:4905

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
C/05/358182 / KG ZA 19-376
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrechtelijke vorderingen in kort geding tussen KNPV en gedaagde over gebruik van KNPV-teken en onrechtmatige uitlatingen

In deze zaak, die op 1 november 2019 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die tot voor kort lid was van de vereniging. De KNPV vorderde onder andere dat de gedaagde met onmiddellijke ingang het inbreukmakend gebruik van het KNPV-teken in de gehele Benelux zou staken en dat zij onrechtmatige en/of onjuiste mededelingen over haar rechten op het KNPV-teken zou staken. De gedaagde had eerder op Facebook en in brieven beschuldigingen geuit over het hoofdbestuur van KNPV, wat leidde tot deze rechtszaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2019 heeft de gedaagde ingestemd met de vorderingen van KNPV, wat betekende dat de voorzieningenrechter de vorderingen onder I. en II. heeft toegewezen. De voorzieningenrechter heeft echter de gevorderde dwangsommen gematigd en bepaald dat de gedaagde een dwangsom van € 1.000,00 per dag moet betalen voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de bevelen om het gebruik van het KNPV-teken te staken en om onrechtmatige mededelingen te staken, tot een maximum van € 15.000,00.

De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van KNPV toegewezen, maar heeft het deel van de kosten dat betrekking heeft op de onrechtmatige daad afgewezen, omdat KNPV in dat opzicht in het ongelijk was gesteld. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 3.722,52. De gedaagde is verder veroordeeld in de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.J. Meijer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/358182 / KG ZA 19-376
Vonnis in kort geding van 1 november 2019
in de zaak van
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE POLITIEHOND VERENIGING,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. T. Berendsen te 's-Hertogenbosch,
tegen
[Gedaagde],
[woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna KNPV en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 21
- het verweer van [Gedaagde] met producties 1 tot en met 20
- de nagekomen producties 22 en 23 zijdens KNPV
- de nagekomen productie 21 ter vervanging van de eerder in het geding gebrachte productie 21 zijdens KNPV
- de mondelinge behandeling op 18 oktober 2019
- de pleitnota van KNPV.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
KNPV is opgericht als sportbond op het gebied van politiehondensport. Zij heeft circa 5.000 leden en houdt zich bezig met het africhten en certificeren van politie-, speur- en reddingshonden en faciliteert de opleiding van keurmeesters en instructeurs. KNPV bestaat uit verschillende (provinciale) afdelingen met ieder een lokaal bestuur, en een overkoepelend hoofdbestuur.
2.2.
[Gedaagde] was tot voor kort actief lid van KNPV. Zij is thans geschorst.
2.3.
Op 24 september 2007 heeft KNPV in zwart/wit het volgende teken bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) onder registratienummer 0830527 ingeschreven voor waren en/of diensten in klasse 35 (beheer van commerciële zaken; administratieve diensten; publiciteit en reclame) (hierna: het KNPV-teken):
2.4.
Bij brief van 12 december 2018 heeft [Gedaagde] aan de besturen van de verschillende afdelingen van KNPV geschreven dat zij zich zorgen maakt over de gekozen richting van het huidige hoofdbestuur. Vervolgens heeft [Gedaagde] het hoofdbestuur bij brief van 9 januari 2019 verzocht af te treden, een klacht ingediend over de handelwijze van het hoofdbestuur en verzocht om door de ereraad van KNPV te worden gehoord. Dit verzoek is door KNPV afgewezen.
2.5.
Op 24 januari 2019 heeft [Gedaagde] bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) het volgende teken in de kleuren blauw/goud gedeponeerd voor diensten in klasse 35 (reclame, marketing en promotionele diensten) (hierna: het Uniemerk):
Tegen dit depot is KNPV een nietigheidsprocedure bij EUIPO gestart. [Gedaagde] heeft het Uniemerk gedurende enige tijd als profielfoto op haar facebookaccount gebruikt.
2.6.
Bij brief van 5 februari 2019 heeft [Gedaagde] zich vervolgens bij het hoofdbestuur beklaagd over het feit dat haar eerdere brieven niet inhoudelijk zijn behandeld en verzocht om een inhoudelijke reactie daarop. Zij geeft in haar brief aan met het hoofdbestuur in gesprek te willen over belangenverstrengeling, dubieuze praktijken, het verdraaien van eigen statuten, ongelijke stemrechten, het gebrek aan voorlichting over stroombandgebruik, het niet toepassen van prikbandwetgeving en dierenmishandeling bij KNPV. Het hoofdbestuur heeft [Gedaagde] bij brief van 11 februari 2019 verwezen naar het afdelingsbestuur van de KNPV-afdeling waaronder [Gedaagde] valt, de afdeling Gelderland.
2.7.
Bij e-mailbericht van 17 februari 2019 heeft [Gedaagde] (wederom) aan alle afdelingsbesturen en het hoofdbestuur van KNPV laten weten zich niet te kunnen verenigen met het wanbeleid van het hoofdbestuur en aangegeven de kwestie om die reden niet langer uitsluitend intern te zullen behandelen. In deze brief laat [Gedaagde] weten dat zij contact op zal nemen met diverse instanties.
2.8.
Op 20 mei 2019 heeft [Gedaagde] een bericht op haar facebookaccount geplaatst waarin zij haar onvrede over het hoofdbestuur uit en spreekt over wangedrag, wanbeleid, intimidatie en misleiding van leden door het hoofdbestuur. Zij merkt verder op dat zij de rechten heeft opgekocht van ‘het trademark KNPV’ en zij moedigt leden aan om de naam KNPV te gebruiken. In andere facebookberichten schrijft [Gedaagde] kort gezegd dat zij al enige tijd het gesprek met KNPV wil aangaan maar dat dit haar wordt ontzegd.
2.9.
Bij brief van eveneens 20 mei 2019 aan het hoofdbestuur heeft [Gedaagde] externe maatregelen aangekondigd om het vermeende wanbeleid openbaar aan de kaak te stellen. Ook stelt zij in deze brief rechthebbende te zijn van het Uniemerk op grond waarvan zij het hoofdbestuur sommeert om uiterlijk op 1 juni 2019 de naam KNPV en het KNPV-teken niet meer te gebruiken. Verder schrijft [Gedaagde] dat leden van KNPV met haar schriftelijke toestemming het teken wereldwijd mogen gebruiken.
2.10.
Bij brieven van 29 mei, 27 juni, 11 juli en 30 juli 2019 heeft KNPV [Gedaagde] kort gezegd gesommeerd om onder andere het gebruik van het KNPV-teken te staken en gestaakt te houden, het Uniemerk in te trekken dan wel over te dragen aan KNPV en zich te onthouden van ieder (nieuw) depot van het KNPV-teken.
2.11.
Bij brief van 20 juli 2019 heeft [Gedaagde] aan KNPV onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Ik heb nog aangeboden dat het hoofdbestuur het gratis kon gebruiken met mijn handtekening om dit dialoog aan te kunnen gaan.
(…)
De EUIPO registratie was nooit voor economische verrijking zoals anderen het logo en de naam wel gebruiken voor promotie en geld.
Ik zal jullie verzoek de registratie terug te krijgen niet aanvechten bij het EUIPO, zodat jullie de registratie weer terug hebben. Mijn doel voor intern dialoog was wederom niet gehaald.
Al de boete bedreigingen en kosten die in de sommatie staan zijn voor jullie eigen verantwoording. Het hoofdbestuur heeft de EUIPO gratis kunnen gebruiken via mij, wat hun zelfs geld zou schelen. Het is hun eigen verantwoording zichzelf onnodig de kosten in te jagen voor de registratie.
Daarbij in de sommatie werd mijn grondrecht ontnomen dat ik niet langer vrijheid van meningsuiting zou hebben.
(…)’
2.12.
[Gedaagde] heeft aan EUIPO bij brief van 17 september 2019 bericht dat zij haar rechten met betrekking tot het Uniemerk opgeeft en geen verweer zal voeren tegen de nietigheidsprocedure die KNPV is gestart.

3.Het geschil

3.1.
KNPV vordert, na correctie van eis ter zitting, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [Gedaagde] beveelt om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis het inbreukmakend gebruik van het KNPV-teken in de gehele Benelux te staken en gestaakt te houden;
II. [Gedaagde] beveelt om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis het doen van onrechtmatige en/of onjuiste mededelingen ten aanzien van het zijn van rechthebbende van het KNPV-teken te staken en gestaakt te houden;
III. [Gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [Gedaagde] het hiervoor onder I. en/of II. opgenomen bevel geheel of gedeeltelijk overtreedt;
IV. [Gedaagde] beveelt om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het in voor derden toegankelijke media direct of indirect verspreiden van negatieve en/of onjuiste berichten over KNPV;
V. [Gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat [Gedaagde] het hiervoor onder IV. opgenomen bevel overtreedt;
VI. de termijn waarbinnen KNPV op grond van artikel 1019i Rv een bodemprocedure aanhangig dient te maken bepaalt op zes maanden te rekenen vanaf de dag van betekening van dit vonnis;
VII. [Gedaagde] veroordeelt in de proceskosten van KNPV op grond van artikel 1019h Rv alsmede op grond van artikel 237 Rv met inbegrip van de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[Gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de vorderingen gegeven. Het spoedeisend belang is voorts niet door [Gedaagde] betwist.
4.2.
[Gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling ermee ingestemd met onmiddellijke ingang het gebruik van het KNPV-teken in de gehele Benelux te staken en gestaakt te houden. Ook heeft [Gedaagde] ermee ingestemd het doen van uitlatingen ten aanzien van het zijn van rechthebbende van het KNPV-teken te staken en gestaakt te houden. De vorderingen onder I. en II. zullen daarom worden toegewezen. Hetgeen partijen in dit verband hebben gesteld, kan gelet hierop onbesproken blijven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de onder III. gevorderde dwangsommen te matigen en te maximeren zoals hierna zal worden bepaald.
4.3.
Verder twisten partijen over de vraag of [Gedaagde] onrechtmatig handelt jegens KNPV door bepaalde uitlatingen op Facebook en in brieven te doen. Uitgangspunt hierbij is dat toewijzing van de vordering van KNPV in beginsel een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen in kwestie onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht op bescherming van eer of goede naam - in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen van de betrokken partijen worden afgewogen. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, in het gegeven geval voorgaat, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder zal daarbij in ogenschouw moeten worden genomen met welk doel de uitlatingen zijn gedaan, in hoeverre deze uitlatingen steun vinden in de feiten en de manier waarop die uitlatingen zijn gedaan.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [Gedaagde] heeft volgens KNPV in brieven en op Facebook beschuldigingen geuit jegens diverse leden van KNPV, alle afdelingsbesturen, het hoofdbestuur en de beschermheer over interne belangenverstrengelingen, ongelijke stemrechten, het gebrek aan voorlichting over stroombandgebruik bij honden en het gedogen van dierenmishandelingen. Voorop wordt gesteld dat KNPV vordert [Gedaagde] te bevelen om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het in voor derden toegankelijke media direct of indirect verspreiden van negatieve en/of onjuiste berichten over KNPV. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt echter dat [Gedaagde] haar brieven steeds aan de afdelingsbesturen en/of het hoofdbestuur van KNPV heeft gericht; niet is gebleken dat [Gedaagde] de brieven aan een breder publiek heeft gestuurd c.q. de brieven voor derden toegankelijk zijn. KNPV stelt weliswaar dat de genoemde uitlatingen (ook) zijn gedaan jegens leden van KNPV, maar dit heeft zij niet met stukken gestaafd. De door [Gedaagde] gedane uitlatingen in brieven, gericht aan afdelingsbesturen en/of het hoofdbestuur van KNPV, kunnen om die reden al onbesproken blijven. Voorts is de aankondiging van [Gedaagde] in haar brieven, dat zij externe maatregelen zal treffen en contact op zal nemen met diverse derden, niet zonder meer onrechtmatig jegens KNPV, mede gelet op het feit dat niet is gebleken dat [Gedaagde] , afgezien van de hierna te bespreken facebookberichten, daadwerkelijk de publiciteit heeft opgezocht.
4.5.
Met betrekking tot de door [Gedaagde] gedane uitlatingen op Facebook wordt als volgt overwogen. KNPV stelt weliswaar dat [Gedaagde] in haar berichten op Facebook negatieve en/of onjuiste mededelingen over KNPV doet, maar dit maakt nog niet zonder meer dat [Gedaagde] onrechtmatig jegens KNPV handelt. Van belang is in dit verband allereerst dat [Gedaagde] op de mondelinge behandeling ieder van de door KNPV gestelde beschuldigingen tot op zekere hoogte heeft kunnen substantiëren. In het beperkte bestek van dit kort geding kan niet tot op de bodem worden uitgezocht of de door [Gedaagde] gedane uitlatingen (al dan niet voor een deel) ook kloppen, maar zij heeft van elk van de uitlatingen die KNPV negatief en/of onjuist acht een met stukken onderbouwde toelichting gegeven. Daarnaast is de toonzetting en het taalgebruik dat door [Gedaagde] op Facebook wordt gebezigd niet van dien aard dat gezegd kan worden dat haar uitlatingen al om die reden onrechtmatig jegens KNPV zijn. Hoewel te begrijpen valt dat de uitlatingen van [Gedaagde] KNPV niet welgevallig zijn, heeft KNPV onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om vast te kunnen stellen dat de grens van wat in het maatschappelijk verkeer toelaatbaar is in het onderhavige geval door [Gedaagde] is overschreden. De vorderingen onder IV. en V. zullen daarom worden afgewezen.
4.6.
In verband met het bepaalde in artikel 1019i Rv zal de voorzieningenrechter de redelijke termijn waarbinnen een bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt stellen op zes maanden na het wijzen van dit vonnis.
4.7.
[Gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. KNPV maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. KNPV heeft haar kosten gespecificeerd op een bedrag van € 10.648,68 inclusief btw, kantoorkosten en verschotten en toegelicht dat volgens haar 85% van de verrichte werkzaamheden ziet op de merkenrechtelijke grondslag en 15% toegerekend moet worden aan de grondslag van de onrechtmatige daad. In haar pleitaantekeningen heeft KNPV dit percentage bijgesteld naar een verhouding van 90% - 10%.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor het gedeelte van de procedure dat betrekking heeft op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten artikel 1019h Rv van toepassing is. Om de redelijkheid en evenredigheid van de advocaatkosten te beoordelen, zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak kwalificeert als een eenvoudig kort geding waarvoor in beginsel een maximum geldt van € 6.000,00 (exclusief verschotten). In dit verband wordt overwogen dat KNPV onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die een overschrijding van het genoemde maximum indicatietarief rechtvaardigen.
4.9.
Ten aanzien van het deel van de proceskosten dat aan het merkenrechtelijke deel van de zaak moet worden toegerekend, wordt als volgt overwogen. Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [Gedaagde] al op 20 juli 2019 de bedoeling had om niet langer gebruik te maken van het KNPV-teken en (de rechten op) het Uniemerk aan KNPV prijs te geven. Zo heeft zij bij brief van die datum aan KNPV bericht dat KNPV het Uniemerk gratis kon gebruiken en dat zij het verzoek van KNPV, om de ‘registratie terug te krijgen’ bij EUIPO (de nietigheidsprocedure), niet zal aanvechten, zodat KNPV ‘de registratie weer terug hebben’. [Gedaagde] heeft daarnaast toegelicht dat zij het Uniemerk (enkel) heeft geregistreerd als breekijzer om tot een gesprek met KNPV te komen over de door haar gevoelde misstanden, hetgeen ook blijkt uit haar brieven, en niet zozeer om daar commercieel gebruik van te maken. [Gedaagde] heeft in de brief van 20 juli 2019 weliswaar niet met zoveel woorden toegezegd het KNPV-teken niet meer te gebruiken en niet (langer) te pretenderen rechthebbende te zijn van het KNPV-teken, zoals KNPV in dit geding vordert, maar uit de door [Gedaagde] gebruikte bewoordingen blijkt wel dat zij haar rechten op het Uniemerk heeft willen prijsgeven. Dat [Gedaagde] niet aan de sommaties van KNPV heeft voldaan is blijkens de genoemde brief en de door [Gedaagde] gegeven toelichting niet erin gelegen dat zij het KNPV-teken nog langer wil gebruiken en/of van mening is dat zij rechthebbende is ten aanzien van het teken, maar in het feit dat [Gedaagde] het niet eens is met de boetes en proceskosten die KNPV van haar eist in sommatiebrieven. Ook verkeerde [Gedaagde] in de veronderstelling dat zij met het gehoor geven aan de sommatie van KNPV het woord KNPV niet meer zou mogen gebruiken. Hoewel de door KNPV ingestelde vorderingen ter handhaving van haar merkenrecht niet nodeloos te noemen zijn, had het kort geding gelet op het voorgaande wellicht wel voorkomen kunnen worden. Van belang is daarbij ook dat [Gedaagde] zonder juridische bijstand procedeert en zij ook de door haar gevoerde correspondentie met KNPV niet met juridische bijstand heeft opgesteld.
4.10.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden acht de voorzieningenrechter het in dit geval redelijk om een percentage van 50% van de door KNPV gestelde werkzaamheden toe te rekenen aan het merkenrechtelijke deel van de zaak. Dat betekent dat de kosten advocaat voor het merkenrechtelijke deel worden begroot op (€ 6.000,00 × 50% =) € 3.000,00. Nu KNPV ten aanzien van haar vorderingen uit hoofde van de onrechtmatige daad in het ongelijk is gesteld, zal dit deel van de proceskosten worden afgewezen. Daarnaast zijn door KNPV dagvaardingkosten en griffierecht van in totaal € 722,52 betaald zodat de totale proceskosten uitkomen op een bedrag van € 3.722,52.
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [Gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis het inbreukmakend gebruik van het KNPV-teken in de gehele Benelux te staken en gestaakt te houden,
5.2.
beveelt [Gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis het doen van onrechtmatige en/of onjuiste mededelingen ten aanzien van het zijn van rechthebbende van het KNPV-teken te staken en gestaakt te houden,
5.3.
veroordeelt [Gedaagde] om aan KNPV een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. en 5.2. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.4.
bepaalt ingevolge het bepaalde in artikel 1019i Rv de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak op zes maanden na de datum van dit vonnis,
5.5.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van KNPV tot op heden begroot op € 3.722,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [Gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019.