ECLI:NL:RBGEL:2019:4833

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1603
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van een voorkeursrecht door de gemeenteraad in het kader van woningbouwplannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van de gemeente Nunspeet. De zaak betreft de vestiging van een voorkeursrecht op de percelen van de eiser in verband met toekomstige woningbouw op de locatie 't Hul Noord. De gemeenteraad had op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) een voorkeursrecht gelegd op de percelen van eiser, wat eiser aanvecht. Eiser stelt dat de gemeenteraad de Wvg op oneigenlijke gronden heeft toegepast en dat er geen noodzaak is voor woningbouw op deze locatie, aangezien er voldoende andere locaties in de gemeente zijn waar woningen kunnen worden gebouwd. De rechtbank overweegt dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om een voorkeursrecht te vestigen, ook al bestaat er onzekerheid over de realisatie van het woningbouwplan. De rechtbank concludeert dat de gemeenteraad voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de behoefte aan woningen in Nunspeet en dat de vestiging van het voorkeursrecht niet in strijd is met de wet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1603

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2019

in de zaak tussen

[Naam A] , te [woonplaats] , eiser,

en

de raad van de gemeente Nunspeet, verweerder.

(gemachtigde: mr. C.M.M. van Mil)

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet besloten om op grond van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) kadastraal perceel nummer 3928 en een deel van kadastraal perceel nummer 5064 voor de duur van drie maanden aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wvg van toepassing zijn.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad overeenkomstig het voorstel van het college deze kadastrale percelen op grond van artikel 2 en 5 van de Wvg aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wvg van toepassing zijn.
Bij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Eiser is verschenen, vergezeld door [Naam B] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.T. van der Terp en gemachtigde mr. C.M.M. van Mil.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Op grond van artikel 2 van de Wvg kan verweerder gronden aanwijzen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van toepassing zijn.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg komen in afwijking van artikel 3, eerste lid, voor aanwijzing voorts in aanmerking gronden die zijn begrepen in een structuurvisie, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming en waaraan bij de structuurvisie een niet-agrarische bestemming is toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming.
Op grond van artikel 5, eerste lid, komen, in afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, voor aanwijzing ook in aanmerking gronden die nog niet zijn opgenomen in een bestemmingsplan, inpassingsplan, of structuurvisie, maar waarbij in het besluit tot aanwijzing aan de betrokken gronden een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die bestemming. In het besluit tot aanwijzing wordt aangegeven of nadien nog zal worden overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, kan een vervreemder eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te verkrijgen.
Inleiding
2. Eiser en zijn echtgenote zijn eigenaar van de kadastrale percelen 3928 en 5064. Deze percelen grenzen aan de bebouwde kom van Nunspeet in het gebied plaatselijk bekend als “’t Hul Noord”. Deze percelen zijn in het bestemmingsplan “Buitengebied” bestemd als “Agrarisch” en in gebruik als grasland.
Besluitvorming
3. In het bestreden besluit heeft verweerder op een groot aantal percelen in “’t Hul Noord”, waaronder de percelen van eiser, een voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 5 van de Wvg. Verweerder heeft aan de aanwijzing ten grondslag gelegd dat de verwachte groei binnen de gemeente van 900 woningen in de periode tot 2025 nieuwe ontwikkellocaties toelaat. Om aan de vraag van de markt te blijven voldoen, is een ontwikkellocatie nodig als de naastgelegen woningbouwlocatie Molenbeek volgebouwd is. Het gebied sluit als ontwikkellocatie goed aan op Molenbeek, en is daarom een logisch vervolg om de woningproductie van Nunspeet op te vangen. In het gemeentelijk structuurplan uit 1995 is deze locatie aangemerkt als ontwikkellocatie voor de langere termijn. Met de komst van de rondweg is het toekomstige woningbouwgebied te ontsluiten, aldus verweerder.
Strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht?
4.1.
Eiser betoogt dat verweerder de Wvg op oneigenlijke gronden van toepassing heeft verklaard op zijn perceel. Volgens eiser heeft het er de schijn van dat de aanwijzing wordt gebruikt om een behoefte te creëren die er eerder niet was, en om een deal te sluiten met een paar grondbezitters in het gebied.
4.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1089) blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wvg dat de wetgever met de invoering van de Wvg heeft beoogd om de positie van gemeenten bij de grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van het ruimtelijke beleid te versterken door de raad een middel te geven waarmee speculatie kan worden tegengegaan en de regie bij de verwezenlijking van de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen kan worden behouden.
4.3.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het voorkeursrecht is gevestigd om andere redenen dan het tegengaan van speculatie en het behouden van regie ten aanzien van de ontwikkeling van “’t Hul Noord”.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Op de woningbouwbehoefte zal de rechtbank hierna ingaan.
Behoefte aan woningen
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de behoefte aan woningen op “’t Hul Noord” onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens eiser kunnen in de gemeente Nunspeet op verschillende locaties in totaal 1388 woningen worden gebouwd. Daarmee wordt voorzien in de woningbouwbehoefte, zodat de uitbreiding op “’t Hul Noord” niet noodzakelijk is. Deze uitbreiding buiten de bebouwde kom is volgens eiser ook in strijd met provinciaal beleid en de ladder voor duurzame verstedelijking, op grond waarvan eerst inbreidingslocaties moeten worden benut voordat woningen op uitbreidingslocaties kunnen worden gebouwd.
5.2.
De Afdeling heeft meermalen overwogen dat de systematiek van de Wvg meebrengt dat op het moment dat het voorkeursrecht kan en dient te worden aangewend, veelal onzeker zal zijn of de geplande (her)ontwikkeling feitelijk zal kunnen worden gerealiseerd. Gelet op het doel van de wet, het verschaffen van voorrang aan gemeenten bij aankoop van gronden benodigd voor het realiseren van toekomstige planologische ontwikkelingen, staat de gestelde onzekerheid niet in de weg aan het gebruik van de bij wet gegeven bevoegdheid tot het vestigen van een voorkeursrecht. Dit geldt temeer bij toepassing van artikel 5 van de Wvg, welke bepaling ertoe strekt dat de raad reeds voor aanvang van de procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan, projectbesluit of structuurvisie een voorkeursrecht kan vestigen op gronden waaraan een niet agrarische bestemming wordt toegedacht die afwijkt van het huidige gebruik. Daardoor kan de raad in een vroeg stadium slagvaardig optreden om te voorkomen dat de verwezenlijking van de toegedachte bestemming wordt belemmerd. Inherent aan de toepassing van artikel 5 van de Wvg is dat van de toekomstige bestemming nog slechts een globaal beeld bestaat, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3786.
5.3.
De vestiging van een voorkeursrecht betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Het al dan niet uitoefenen van die bevoegdheid dient, indien aan de wettelijke voorwaarden voor toepassing daarvan is voldaan, door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst.
5.4.
Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie volgt dat een voorkeursrecht ook kan worden gevestigd als nog onzekerheid bestaat over de realisatie van het (woningbouw)plan.
Dat de woningen mogelijk ook op andere locaties in Nunspeet kunnen worden gebouwd in plaats van op “’t Hul Noord” staat daarom niet in de weg aan de vestiging van het voorkeursrecht.
Het voorgaande zou wellicht anders zijn als vast zou staan dat in Nunspeet in het geheel geen behoefte aan woningen bestaat. Daarvan is geen sprake. Verweerder heeft met de verwijzing naar het rapport van Atrivé voldoende onderbouwd dat een woningbouwbehoefte bestaat in Nunspeet.
Ten tijde van de (eventuele) vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor “’t Hul Noord” zal verweerder, mede gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking, [1] de behoefte aan woningbouw op deze locatie uitvoeriger moeten motiveren. Dan dient verweerder ook te motiveren waarom voor een uitbreidingslocatie wordt gekozen in plaats van inbreidingslocatie. Deze beroepsgronden tegen de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het woningbouwplan kunnen in het kader van de aanwijzing op grond van de Wvg echter niet aan bod komen.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.S.T. Belt en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 oktober 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening