ECLI:NL:RBGEL:2019:4725

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3513 en 18- 3637
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten vordering Belastingdienst inzake kinderopvangtoeslag

Op 23 oktober 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende bijzondere bijstand voor de kosten van de kinderopvangtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.P. Groot, had een beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. De rechtbank had eerder op 10 april 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder werd opgedragen om het geconstateerde gebrek te herstellen. Eiseres had meer uren kinderopvang afgenomen dan 140% van haar gewerkte uren, en de rechtbank moest beoordelen of zij recht had op bijzondere bijstand voor deze extra kosten.

In de tussenuitspraak werd vastgesteld dat verweerder onvoldoende had onderzocht of flexibele kinderopvang daadwerkelijk mogelijk was voor eiseres. Verweerder had informatie ingewonnen bij gastouderbureaus, maar de rechtbank oordeelde dat de vragen niet duidelijk genoeg waren gesteld. De antwoorden gaven geen uitsluitsel over de flexibiliteit die eiseres nodig had. De rechtbank concludeerde dat verweerder het gebrek niet had hersteld en dat de kosten die eiseres had gemaakt voor de extra kinderopvang noodzakelijk konden zijn in de zin van de Participatiewet.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de bestreden besluiten voor zover geen bijzondere bijstand was toegekend voor de extra uren kinderopvang. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.280,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: 18/3513 en 18/3637

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.P. Groot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epete Epe, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 10 april 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarbij verweerder in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 28 mei 2019 een aanvullende motivering gegeven.
Eiseres heeft op 24 juni 2019 hierop gereageerd.
De rechtbank ziet thans aanleiding met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), einduitspraak te doen.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst voor de feiten van deze procedure, de door partijen verdedigde stellingen en de door de rechtbank tot nu toe gegeven oordelen naar de tussenuitspraak van 10 april 2019. Het geschil gaat thans nog over de vraag of eiseres recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van de vordering van de Belastingdienst Toeslagen inzake de kinderopvangtoeslag over de jaren 2015 en 2016 voor zover deze het gevolg zijn van het feit dat eiseres meer uren aan kinderopvang heeft moeten afnemen dan 140% van de door haar gewerkte uren.
2. In de tussenuitspraak is overwogen dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of voor eiseres feitelijk flexibele kinderopvang mogelijk was. Volgens de rechtbank kan namelijk niet zonder meer geconcludeerd worden dat de kosten die eiseres heeft gemaakt omdat zij meer uren aan kinderopvang heeft afgenomen dan 140% van de door haar gewerkte uren geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
3. Verweerder heeft om het gebrek te herstellen informatie ingewonnen bij drie gastouderbureaus in de gemeente Epe. Hieruit blijkt volgens verweerder dat het in de jaren 2015 en 2016 mogelijk was om in de gemeente flexibele gastouderopvang van 1 tot 3 uur per ochtend af te nemen. Volgens eiseres is de aangeleverde informatie niet overtuigend omdat er niet uit blijkt dat in de genoemde jaren daadwerkelijk flexibele gastouderopvang op de manier zoals door eiseres wordt beoogd, beschikbaar was.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het gebrek niet hersteld. In de eerste plaats zijn de vragen die verweerder aan de gastouderbureaus heeft voorgelegd niet duidelijk genoeg. De vraag waarop een antwoord moest komen is of er flexibiliteit mogelijk is in die zin dat in beginsel drie uren gastouderopvang beschikbaar zijn, maar dat afhankelijk van het aantal uren dat eiseres wordt ingeroosterd dit ook feitelijk minder kan zijn. Verweerder heeft echter gevraagd: “Is het mogelijk om flexibele gastouderopvang af te nemen? En om bijvoorbeeld op wisselende dagen en maar voor 1, 2 of 3 uur per dag gastouderopvang af te nemen?” Hiermee wordt gevraagd of er flexibiliteit mogelijk is in de dagen waarop gastouderopvang nodig is en in het aantal benodigde uren per dag. Dat is niet wat eiseres aangeeft nodig te hebben gehad.
Door deze manier van vraagstelling geven de antwoorden van de gastouderbureaus dan ook geen uitsluitsel over de flexibiliteit die eiseres nodig had. Bovendien maken alle drie de gastouderbureaus het voorbehoud dat het aan de gastouder is of zij instemt met de gevraagde flexibiliteit. Geen van de gastouderbureaus geeft aan dat er in de jaren 2015 en 2016 flexibele gastouderopvang via hen werd afgenomen.
5. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij geen bijzondere bijstand is toegekend voor het deel van de vordering van de Belastingdienst Toeslagen dat ziet op het aantal uren aan kinderopvang dat eiseres meer heeft afgenomen dan 140% van het aantal door haar gewerkte uren.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank niet kan bepalen welk deel van de vordering van de Belastingdienst Toeslagen toegerekend moet worden aan de uren kinderopvang die eiseres meer heeft afgenomen dan 140% van het aantal door haar gewerkte uren. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van de samenhangende beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 28 mei 2018 en 29 juni 2018 voor zover daarbij geen bijzondere bijstand is toegekend voor het deel van de vordering van de Belastingdienst Toeslagen dat ziet op het aantal uren aan kinderopvang dat eiseres meer heeft afgenomen dan 140% van het aantal door haar gewerkte uren.
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 92,- (2 x € 46,-) aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.L. de Jongh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.