ECLI:NL:RBGEL:2019:4680

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
7953040 \ HA VERZ 19-132
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en aanzegvergoeding in arbeidsovereenkomst met Rokom Velp Beheer B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [naam verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Rokom Velp Beheer B.V. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding, aanzegvergoeding en loondoorbetaling na een ontslag op staande voet dat hij claimde te hebben ontvangen op 7 juni 2019. De werkgever betwistte dit en stelde dat de werknemer zelf zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd. De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer op 1 augustus 2019, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever en een mondelinge behandeling op 27 september 2019.

De feiten van de zaak tonen aan dat de werknemer op 31 mei 2019 een incident had met zijn leidinggevende, waarna hij op 4 juni 2019 besloot niet meer te werken. Op 6 juni 2019 stuurde hij een e-mail waarin hij aangaf niet meer te willen samenwerken met de werkgever. De werkgever reageerde op 7 juni 2019 met de mededeling dat de werknemer het bedrijf verliet. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer op 4 juni 2019 zelf zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd, en niet op 7 juni 2019, zoals hij had gesteld.

De kantonrechter concludeerde dat de werknemer geen recht had op de gevraagde billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding, omdat hij zelf ontslag had genomen. Wel werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een aanzegvergoeding van € 502,86 bruto, omdat de werkgever niet tijdig had gecommuniceerd over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. De overige verzoeken van de werknemer werden afgewezen, en hij werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7953040 \ HA VERZ 19-132 \ 520 \ 40141
uitspraak van 15 oktober 2019
beschikking
in de zaak van
[naam verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. M.E. Bosman
en
de besloten vennootschap Rokom Velp Beheer B.V.
gevestigd te Velp
verwerende partij
gemachtigde mr. S. Remers
Partijen worden hierna [naam verzoeker] en Rokom genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 1 augustus 2019 met producties
- het verweerschrift met producties
- de mondelinge behandeling van 27 september 2019 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van Rokom.

2.De feiten

2.1.
[naam verzoeker] , geboren [geboortedatum verzoekster] , is met ingang van 1 juli 2018 in dienst getreden bij Rokom in de functie van Groom (stalknecht). Hij was verantwoordelijk voor de verzorging van paarden en assisteerde bij werkzaamheden op stal en concoursen. [naam verzoeker] verrichtte zijn werkzaamheden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar tegen een salaris van € 2.549,33 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Hij kreeg ook kost en inwoning.
2.2.
De heer [naam leidinggevende] , middellijk bestuurder van Rokom, was de direct leidinggevende van [naam verzoeker] .
2.3.
Op 31 mei 2019 heeft tussen [naam verzoeker] en [naam leidinggevende] een incident plaatsgevonden. [naam verzoeker] is die dag eerder gestopt met zijn werkzaamheden.
2.4.
Op 4 juni 2019 is er wederom een incident tussen [naam verzoeker] en [naam leidinggevende] geweest. [naam verzoeker] heeft vanaf die datum geen werkzaamheden meer voor Rokom verricht.
2.5.
Op 6 juni 2019 heeft [naam verzoeker] een e-mail gestuurd aan zijn collega, de heer [naam collega] , met, voor zover hier van belang, als onderwerp “Employment termination” en met de volgende inhoud: “
I am very sad to have to reach out to you in this way. I am sure you have learned about the disturbed working relationship between [naam leidinggevende] and myself. The way he engaged me the last week is unacceptable and is in breach of not only basic human rights, as normal employment laws within EU countries. As such, I do not see any future in working together anymore. His behaviour towards me is now become far beyond what is acceptable in any employer to employee relationship. I will seek for a fair settlement of ending this working relationship.
This communication is my way of giving you the opportunity to settle this bilaterally and in a fair way.
My suggestion is that I will be compensated for all the unused holiday days and the extra days worked outside my contract hours. On top of that, I need my salary to be compensated for the time I am seeking for new employment and the costs I need to find alternative housing (as housing was part of the agreement). (…)
2.6.
Op 7 juni 2019 is door [naam collega] richting [naam verzoeker] , per e-mail, als volgt gereageerd: “
I have spoken with [naam leidinggevende]
He told me that nothing happened.
You leave the company.
Of course you have right on your holiday money, we will pay that to you.
When you give me a list of your unused holiday days, I will chack that and will pay them i fit is correct.
We will not compensate your salary, because you dont work at our company at the moment. (…)
2.7.
[naam verzoeker] heeft op 16 juni 2019 aangifte gedaan van eenvoudige mishandeling. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover hier van belang:

Op vrijdag 31 mei 2019 was ik een paard aan het trainen. Ik was in de springbak. Dit was omstreeks 12.15 uur. [naam leidinggevende] was het niet eens met de wijze waarop ik aan het trainen was. [naam leidinggevende] begon mij op een agressieve wijze uit te schelden. Ik stapte van het paard en ging met het paard naar de stal. Ik zette het paard vast aan de stal. Toen zag ik dat [naam leidinggevende] naar mij toe kwam. Ik hoorde [naam leidinggevende] tegen mij zeggen “waar ben je met je hoofd” ik zei hem dat mijn hoofd tussen mijn schouders zat. Hierop antwoordde [naam leidinggevende] “probeer je bij de hand te doen”. Blijkbaar was hij niet gediend van dit antwoord. Ik zag en voelde dat [naam leidinggevende] mij met opzet en met volle kracht, met zijn rechterhand, mij in mijn nek pakte. Ik voelde dat [naam leidinggevende] mij met opzet en met volle kracht mij in mijn nek kneep, hierbij voelde ik pijn. Ik vroeg hem om er mee op te houden omdat ik aangaf dat hij mij pijn deed. Terwijl ik dit vroeg, voelde ik dat hij mij nog harder begon te knijper. Ik hoorde hem hierbij zeggen dat hij mij met mijn hoofd tegen de muur zou slaan, als ik bij de hand tegen hem zou blijven doen. Toen heb ik de pols van [naam leidinggevende] vastgepakt en kon ik mij losmaken. Er was niemand anders in de stal, behalve [naam leidinggevende] en ik.
Ik liep weg en [naam leidinggevende] kwam mij achterna. Ik zag dat [naam leidinggevende] voor mij ging staan. Toen
zag en voelde ik dat [naam leidinggevende] mij met opzet en met volle kracht, met zijn beide gebalde
vuisten mij tegen mijn borst stompte. Op dat moment voelde ik dat ik geen adem neer
kon halen. Ook voelde ik pijn en angst. [naam leidinggevende] stompte mij met opzet en met volle
kracht drie keer met gebalde vuisten tegen mijn borst. Toen stopte [naam leidinggevende] en liep
vervolgens weg.
Ik hoorde [naam leidinggevende] zeggen, “ik heb je pijn gedaan, omdat ieder keer als ik tegen je schreeuw, je bent erg dom, jij mij pijn doet”. Ik ben gestopt met werken voor die dag.
Daarna ben ik weer voor [naam leidinggevende] aan het werk gegaan. Op dinsdag 04 juni 2019 omstreeks
9.3
uur begon [naam leidinggevende] mij weer uit te schelden en gedroeg zich weer agressief. Voor mij was toen de maat vol, ik had helemaal genoeg had van het agressieve gedrag en de vernederingen van [naam leidinggevende] en omdat hij mij nu verschillende keren fysiek had aangevallen, besloot ik om niet meer voor hem te werken. Ik heb mijn spullen gepakt en ben bij een vriend in [woonplaats] gaan wonen.
(…)
2.8.
[naam verzoeker] was ten tijde van de mondelinge behandeling werkzaam in [naam land] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[naam verzoeker] verzoekt om Rokom te veroordelen tot betaling van:
- een billijke vergoeding van € 30.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid tot aan de dag van de algehele voldoening ervan;
- een bedrag van € 2.549,33 bruto (gefixeerde schadevergoeding);
- een bedrag van € 2.549,33 bruto (aanzegvergoeding);
- het salaris van € 2.549,33 bruto per maand vanaf 7 juni 2019 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid tot aan de dag van de algehele voldoening ervan.
3.2.
Tevens verzoekt [naam verzoeker] om een verklaring voor recht dat het non-concurrentiebeding nietig is, dan wel om het non-concurrentiebeding te schorsen, althans buiten toepassing te verklaren dan wel te matigen/aan te passen qua duur tot maximaal drie maanden vanaf 7 juni 2019 en de boete die op overtreding van het non-concurrentiebeding staat te matigen tot nihil, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.3.
Tot slot verzoekt [naam verzoeker] om veroordeling van Rokom in de proceskosten.
3.4.
Aan zijn verzoeken legt [naam verzoeker] het volgende ten grondslag. Rokom heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met art. 7:671 lid 1 aanhef en sub c BW jo. art. 7:677 BW. Rokom heeft [naam verzoeker] namelijk op 7 juni 2019 op staande voet ontslagen, terwijl geen sprake was van een dringende reden, het ontslag niet onverwijld is gegeven en de dringende reden ook niet onverwijld is medegedeeld aan [naam verzoeker] . Daarom is een billijke vergoeding verschuldigd op grond van art. 7:681 BW. De gefixeerde schadevergoeding moet door Rokom betaald worden op grond van art. 7:672 lid 10 BW. Rokom had een opzegtermijn van één maand in acht moeten nemen en, als er een redelijke grond voor opzegging zou zijn geweest, op 31 mei 2019 kunnen opzeggen. De aanzegvergoeding (een maand loon) moet door Rokom betaald worden op grond van art. 7:668 lid 3 BW. Rokom had [naam verzoeker] schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst zou eindigen moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft Rokom niet gedaan. Daarom is de arbeidsovereenkomst voortgezet voor een jaar op grond van art. 7:668 lid 4 BW. Het concurrentiebeding is nietig, omdat het is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zonder dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
3.5.
Rokom heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Rokom heeft in haar verweerschrift erkend dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding niet aan de eisen van art. 7:653 BW voldoet en aangegeven [naam verzoeker] niet te kunnen en zullen houden aan het concurrentiebeding.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die partijen allereerst verdeeld houdt, is of sprake is van een ontslag op staande voet, gegeven door Rokom aan [naam verzoeker] op 7 juni 2019, zoals [naam verzoeker] stelt, of van een (mondeling) door [naam verzoeker] genomen ontslag op staande voet, zoals Rokom heeft aangevoerd.
4.2.
Volgens Rokom is [naam verzoeker] op 31 mei 2019 eigener beweging vertrokken en niet meer teruggekeerd op de werkvloer. Rokom heeft hem geen ontslag op staande voet gegeven. Dat [naam verzoeker] vertrokken is, moet gezien worden als een (mondeling) door hem genomen ontslag op staande voet. Aan de telefoon en ook schriftelijk heeft Rokom aan [naam verzoeker] laten weten dat [naam verzoeker] geen aanspraak meer kon maken op salaris, omdat hij zelf, zonder valide reden, was vertrokken. [naam verzoeker] heeft, naar aanleiding van die berichten van Rokom, er nooit meer bij Rokom op aangedrongen om weer aan het werk te gaan (en heeft zich daarvoor in dat kader ook nooit beschikbaar gehouden). Op een later moment heeft [naam verzoeker] ook zijn spullen opgehaald en nooit meer iets van zich laten horen. Dit alles wijst erop dat [naam verzoeker] zelf ontslag heeft genomen en ook heeft willen nemen, aldus Rokom.
4.3.
Dat een werknemer bedoeld heeft zelf zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, mag niet te spoedig door een werkgever worden aangenomen. De werkgever moet de verklaring of gedraging van de werknemer redelijkerwijs als opzegging mogen beschouwen. [naam verzoeker] heeft, zoals hij in zijn aangifte heeft aangegeven, op 4 juni 2019 besloten niet meer voor Rokom te werken. [naam verzoeker] heeft ook feitelijk vanaf die datum niet meer voor Rokom gewerkt en zich ook niet beschikbaar gehouden voor werk. Hij heeft zijn spullen gepakt (hij had kost en inwoning bij Rokom) en is bij een vriend gaan logeren. Uit deze verklaringen en gedragingen van [naam verzoeker] volgt dat hij bedoeld heeft de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Uit de e-mail van 6 juni 2019 van [naam verzoeker] blijkt vervolgens nogmaals dat hij echt beoogd heeft een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken. Hij komt daarmee niet terug op zijn genomen ontslag, maar geeft (nog steeds) aan dat hij geen toekomst ziet in een verdere samenwerking en verzoekt om een (eerlijk) einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is daarom met Rokom van oordeel dat [naam verzoeker] zelf zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Dat is, anders dan Rokom in haar verweerschrift stelde, niet op 31 mei 2019 gebeurd, maar op 4 juni 2019. Rokom heeft ter zitting ook haar stelling aangepast in die zin dat [naam verzoeker] op 4 juni (en niet op 31 mei) ontslag heeft genomen.
4.4.
De gemachtigde van [naam verzoeker] heeft, namens [naam verzoeker] , nog aangevoerd dat met de e-mail van 6 juni 2019 door [naam verzoeker] beoogd is om bemiddeling en loondoorbetaling te verkrijgen en dat de e-mail geschreven is door iemand die de Nederlandse samenleving niet goed kent. De e-mail moet gezien worden als een schreeuw om hulp en als vraag om fair en netjes behandeld te worden. Tussen partijen was sprake van een arbeidsconflict, aldus [naam verzoeker] . De kantonrechter gaat hier niet in mee. In de e-mail wordt niet gevraagd om loondoorbetaling, maar om betalingen die met het einde van de arbeidsovereenkomst samenhangen. Dat Rokom dit ook zo begrepen heeft, blijkt uit de e-mail namens Rokom van 7 juni 2019. Rokom schrijft daar “You leave the company” en gaat in op vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen. Er werd door [naam verzoeker] (enkel) om een eindafrekening en schadevergoeding gevraagd en niet om loondoorbetaling.
4.5.
Tot slot heeft [naam verzoeker] nog aangevoerd dat, als de kantonrechter van oordeel is dat [naam verzoeker] zelf ontslag heeft genomen, hij dat heeft gedaan omdat hij door de emotionele en fysieke mishandeling onder psychische druk verkeerde. Deze stelling is door [naam verzoeker] onvoldoende onderbouwd en door Rokom uitdrukkelijk betwist. Uit de handelwijze van [naam verzoeker] op 31 mei en 4 juni en de e-mail van 6 juni van [naam verzoeker] blijkt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet van psychische druk.
4.6.
Nu [naam verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, is de vervolgvraag of [naam verzoeker] (toch) recht heeft op een billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, de aanzegvergoeding en/of loondoorbetaling tot en met 30 juni 2020 (een jaar na het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen).
4.7.
[naam verzoeker] heeft zijn verzoek om een billijke vergoeding gebaseerd op een door Rokom gegeven ontslag op staande voet. Een andere grondslag voor de billijke vergoeding is door [naam verzoeker] niet gesteld. Omdat, zoals hierboven aan de orde kwam, niet Rokom, maar [naam verzoeker] zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, kan [naam verzoeker] geen aanspraak maken op de verzochte billijke vergoeding.
4.8.
Ook de gefixeerde schadevergoeding kan niet worden toegewezen. [naam verzoeker] heeft opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen gold, niet Rokom.
4.9.
Over de verzochte aanzegvergoeding oordeelt de kantonrechter als volgt. Rokom heeft, zoals [naam verzoeker] terecht heeft gesteld, niet tijdig aan [naam verzoeker] laten weten of zijn arbeidsovereenkomst voortgezet zou worden. Voor of op 31 mei 2019 is door Rokom geen schriftelijke aanzegging aan [naam verzoeker] gestuurd. Volgens Rokom heeft zij aan haar aanzegplicht voldaan met de e-mail van 7 juni 2019 en zou de aanzegvergoeding dan ten hoogste naar rato verschuldigd zijn. [naam verzoeker] heeft betwist dat die e-mail als een aanzegging gezien kan worden. De kantonrechter is van oordeel dat de brief van 7 juni, waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst van [naam verzoeker] is geëindigd, als een aanzegging gezien kan worden. Met die brief heeft Rokom de opzegging van [naam verzoeker] namelijk bevestigd. Rokom schrijft “You leave the company” en daaruit volgt dat aan het dienstverband een einde is gekomen. In beginsel is dus een aanzegvergoeding naar rato verschuldigd.
4.10.
Volgens Rokom is een beroep van [naam verzoeker] op een vergoeding wegens het niet tijdig voldoen aan de aanzegverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat de eis van schriftelijke aanzegging bedoeld is ter bescherming van de werknemer. De werknemer moet tijdig duidelijkheid krijgen over de vraag of zijn arbeidsovereenkomst zal worden voortgezet. Bij [naam verzoeker] was die duidelijkheid er al, aldus Rokom. Zo kreeg [naam verzoeker] sinds eind maart geen paarden meer om op te rijden, enkel een jong paard en [naam verzoeker] had de laatste maanden al niets meer te doen. [naam verzoeker] heeft betwist dat (voor hem) duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen. Volgens hem was Rokom van plan zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlengen.
4.11.
Bij de beoordeling of de toepassing van een wettelijke regel in een bepaald geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:2 lid 2 BW of artikel 6:248 lid 2 BW), moet terughoudendheid worden betracht. Dit geldt zeker als het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen door de wetgever besloten ligt, zal een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van die belangen alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. In de wettelijke regel van de aanzegvergoeding ligt een dergelijke belangenafweging al besloten. De wetgever heeft namelijk onder ogen gezien dat een aanzegging ook mondeling zou kunnen worden gedaan, maar niettemin de keuze gemaakt dat de aanzegverplichting “wordt geformaliseerd via een schriftelijke aanzegplicht” (Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, C, pag. 79). De enkele omstandigheid dat mondeling duidelijkheid zou zijn verstrekt over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, is daarom onvoldoende om te oordelen dat de aanspraak op de aanzegvergoeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat toepassing van artikel 7:668 lid 1, aanhef en onder a, BW tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. Dit verweer van Rokom slaagt dus niet.
4.12.
Omdat de aanzegging zes dagen te laat is gedaan, komt [naam verzoeker] een vergoeding over zes dagen (van 1 juni 2019 tot en met 6 juni 2019) toe. Naar Rokom onbetwist heeft gesteld, betreft dat een bedrag van € 502,86 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
4.13.
De door [naam verzoeker] verzochte loondoorbetaling/schadevergoeding/het jaarsalaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging en met de wettelijke rente zal worden afgewezen. De verplichting tot betaling van loon (voor ten hoogste een jaar) geldt volgens art. 7:668 lid 4 BW enkel als de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de tijd die in de overeenkomst aangegeven werd, wordt voortgezet. Daarvan is geen sprake, omdat beide partijen het erover eens zijn dat [naam verzoeker] na 4 juni 2019 niet meer voor Rokom heeft gewerkt (en ook niet na 30 juni 2019 – de datum waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen) en in [naam land] ander werk heeft gevonden.
4.14.
Omdat Rokom aangegeven heeft [naam verzoeker] niet aan het concurrentiebeding te kunnen en zullen houden, heeft [naam verzoeker] geen belang meer bij zijn verzoek om een verklaring voor recht dat het non-concurrentiebeding nietig is. Ook dit verzoek zal dus worden afgewezen.
4.15.
[naam verzoeker] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De proceskostenveroordeling zal, zoals door Rokom is verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De door Rokom verzochte rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt Rokom om aan [naam verzoeker] een bedrag van € 502,86 bruto te betalen;
5.2.
veroordeelt [naam verzoeker] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Rokom begroot op € 720,- aan salaris voor de gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat meer of anders verzocht is.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.