ECLI:NL:RBGEL:2019:465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
05/860658-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting in asielzoekerscentrum met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 6 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2016 in Nijmegen een verkrachting heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het verkrachten van een medebewoonster van het asielzoekerscentrum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster tegen de muur heeft geduwd, haar op haar bed heeft geduwd, haar kleding heeft uitgetrokken en haar krachtig in haar nek heeft vastgepakt. De officier van justitie heeft gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, en de verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als overtuigend beschouwd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, wat lager is dan de 42 maanden geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verkrachting heeft plaatsgevonden en de impact op het slachtoffer. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van de verkrachting. De vordering tot schadevergoeding voor proceskosten is afgewezen, omdat deze niet was gespecificeerd. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/860658-16
Datum uitspraak : 6 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [land] ),
thans gedetineerd te Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp
raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2019.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Aan verdachte is -kort gezegd- ten laste gelegd dat hij op 11 juli 2016 in Nijmegen [slachtoffer] heeft verkracht door haar tegen de muur te duwen, haar op haar bed te duwen, haar kleding uit te trekken, bovenop haar te gaan liggen, haar krachtig in haar nek vast te pakken, zijn hand op haar mond te drukken en zijn vingers en penis in haar vagina te duwen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 juli 2016 in Nijmegen heeft verdachte aangeefster [slachtoffer] in haar kamer in het asielzoekerscentrum verkracht. Verdachte heeft [slachtoffer] op haar bed geduwd, haar kleding uitgetrokken, is hij bovenop haar gaan liggen en heeft hij zijn vinger en zijn penis in haar vagina geduwd. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, daaronder ook begrepen dat verdachte aangeefster tegen de muur heeft geduwd, zijn hand op haar mond heeft gedrukt en haar krachtig in haar nek heeft vastgepakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en heeft daarom geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op de deur van haar kamer heeft geklopt, en toen zij de deur open deed is hij dwingend naar binnen gekomen. Verdachte heeft aangeefster tegen de muur heeft geduwd. Vervolgens heeft verdachte aangeefster op haar het bed geduwd en zijn hand op haar mond gedrukt, haar mond daarmee bedekt en bedekt gehouden, haar bij haar nek heeft gepakt en in haar nek heeft geknepen. Aangeefster riep om hulp en toen heeft verdachte haar geslagen. Toen durfde aangeefster niet meer te schreeuwen. Verdachte heeft eerst zijn vinger in de vagina van aangeefster gedaan en hij bewoog met zijn vinger in haar vagina. Toen heeft verdachte met kracht haar beide benen opgetild, en heeft hij seksuele gemeenschap met haar gehad. Aangeefster probeerde hem weg te duwen maar dat lukte niet. [4]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij door aangeefster is gebeld en dat aangeefster vertelde dat zij was verkracht. Toen getuige aangeefster daarna in het asielzoekerscentrum zag, nam zij bij aangeefster rode verkleuringen waar in haar nek en rond haar mond. [5]
Gelet op deze verklaringen zal de rechtbank in haar bewezenverklaring ook uitgaan van het tegen de muur duwen van aangeefster door verdachte, het drukken van zijn hand op haar mond en het krachtig vastpakken van haar nek.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 juli 2016 te Nijmegen door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door: nader te noemen [slachtoffer] krachtig
(in haar kamer gelegen op het AZC
)tegen een muur te duwen
/drukkenen
/of (vervolgens
)op een bed te duwen
/drukkenen
/of (daarbij) één of meerkledingstuk
(ken
)van die [slachtoffer] uit te trekken en
/of (vervolgens
)op het (deels) ontklede lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en
/of (daarbij)krachtig de nek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
/ofvastgehouden en
/of (vervolgens)een hand op de mond van [slachtoffer] heeft gedrukt en
/ofgedrukt gehouden, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het duwen/drukken van één
of meervinger
(s)en
/ofzijn penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het LOVS en aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op te leggen. Strafverhoogde omstandigheden om boven voormeld oriëntatiepunt uit te gaan zijn niet aanwezig, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 28 november 2018, en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 9 januari 2019.
Verdachte heeft zich in juli 2016 schuldig gemaakt aan verkrachting van een medebewoonster van het asielzoekerscentrum in Nijmegen. Dit zou een plek moeten zijn waar het slachtoffer zich veilig had moeten voelen. Verdachte heeft daarbij enkel oog gehad voor zijn eigen gevoelens van lust en frustratie en zich niet bekommerd om de schade die hij aanrichtte bij het slachtoffer. In eerste instantie heeft verdachte ontkend en is hij teruggekeerd naar [land] . Pas op de zitting heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden langdurig of zelfs blijvend last van de herinnering daaraan. Dat dit ook in dit geval zo is, blijkt uit de stukken aangaande het slachtoffer. Het behoeft ten slotte geen betoog dat de verkrachting gevoelens van afschuw, verontwaardiging en onveiligheid oproept in de maatschappij.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan bij een verkrachting uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Gelet op de omschreven omstandigheden waaronder de verkrachting heeft plaatsgevonden en het daarbij door verdachte gebruikte geweld, is de rechtbank van oordeel dat daarmee niet kan worden volstaan. De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend. Dit is een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Reden daarvoor ziet de rechtbank in het feit dat verdachte, als ongewenst vreemdeling, niet in aanmerking zal komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling. De tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade en de proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 7.500,-, zijnde de kostenpost voor immateriële schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Een bedrag van € 5.000,- acht de rechtbank daarbij billijk, gelet op het vorenstaande en de bedragen die bij soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering, als in zoverre ongegrond worden afgewezen.
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de proceskosten toewijsbaar en begroot deze kosten heden op nihil, nu door de benadeelde partij niet is opgegeven wat de hoogte van deze kosten is.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 11 juli 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij, van een bedrag van
€ 5.000,-(vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

wijst af de vordering tot schadevergoedingten bedrage van € 2.500,-;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag
te betalen van € 5.000,-(vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. S. Boot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2019.
mr. S. Boot is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen
BIJLAGE I
hij op of omstreeks 11 juli 2016 te Nijmegen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door: nader te noemen [slachtoffer] krachtig (in haar kamer gelegen op het AZC) tegen een muur
te duwen/drukken en/of (vervolgens) op een bed te duwen/drukken en/of (daarbij) één of meer kledingstuk(ken) van die [slachtoffer] uit te trekken en/of (vervolgens) op het (deels) ontklede lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en/of (daarbij) krachtig de nek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
(vervolgens) een hand op de mond van [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het duwen/drukken van één of meer vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van
die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.De gehele tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016343067, gesloten op 11 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 37-40 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 januari 2019.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 38.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 121-122.