ECLI:NL:RBGEL:2019:463

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
05/740482-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en bedreiging met brandstichting met gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 6 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2018 in Pannerden heeft geprobeerd brand te stichten en bedreiging met brandstichting heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, heeft tijdens een ruzie met zijn hospita, [slachtoffer 1], benzine over haar kleding gegooid en gedreigd haar woning in brand te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte jerrycans met benzine uit een schuur heeft gehaald en heeft geroepen dat hij alles in de fik zou steken. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte met een aansteker in de hand stond en dat er een sterke benzinelucht in de woning hing. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot brandstichting en bedreiging met brandstichting, en heeft hem een gevangenisstraf van 420 dagen opgelegd, waarvan 306 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, opname in een zorginstelling en een alcoholverbod. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, en heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740482-18
Datum uitspraak : 6 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats 1]
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
raadsvrouw: mr. W. Oosterbaan-van Veen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2019.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Aan verdachte is -kort gezegd- ten laste gelegd dat:
1. hij op 13 oktober 2018 in Pannerden heeft geprobeerd om brand te stichten aan de [adres 2] , waarbij hij jerrycans met benzine uit de schuur heeft gehaald, heeft geroepen “ik steek alles in de fik”, benzine over de kleding van of in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid, benzine op de vloer en over een tuinhuis heeft gegooid en een aansteker ter hand heeft genomen, terwijl dit levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel opleverde voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en de woning aan de [adres 2] ;
2. hij op 13 oktober 2018 in Pannerden [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit dat enkel feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte alleen heeft gedreigd om brand te stichten, maar niet tot een begin van uitvoering is overgegaan, nu hij vrijwillig is teruggetreden. Van feit 1 moet verdachte volgens de raadsvrouw worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte, [verdachte] , op 13 oktober 2018 in en rond haar woning heeft geprobeerd brand te stichten. Samen met getuige [slachtoffer 2] en verdachte was zij in haar woning toen verdachte naar buiten rende en riep: “ik steek alles in de fik”, waarna hij twee jerrycans uit de schuur haalde waarmee hij haar richting op rende. Verdachte zwaaide met één van de jerrycans en er kwam wat benzine op aangeefsters kleding terecht. Aangeefster is daarna weggerend. [3] Met de andere jerrycan heeft hij benzine over de blokhut heen gegooid. [4]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte opstond, naar het schuurtje liep en zei: “ik steek de boel in de brand”. Getuige ging op enig moment weg naar zijn auto en toen hij terugkwam, zei aangeefster tegen hem dat verdachte alles in de brand wilde steken. Toen getuige binnenkwam rook hij meteen een benzinelucht. Aangeefster liep hem voorbij en ging naar de buren. Getuige zag dat verdachte een aansteker pakte en zei: “ga eens aan de kant, ga aan de kant, ik steek het in de brand”. Getuige liep daarop richting de achterdeur en heeft deze dicht gedaan, verdachte een duw gegeven en hem in een stoel gezet om de komst van de politie af te wachten. [5]
Een politieagent die ter plaatse kwam, heeft verklaard dat hij eerst geconfronteerd werd met aangeefster en dat hij bij haar direct een sterke benzinelucht rook. Aangeefster zei dat verdachte haar met benzine had overgoten. Aangeefster gaf toestemming de woning te betreden. In de woning rook de politieagent direct een sterke benzinelucht. De vloer in de gang en de keuken was nat en glad van een vloeistof. Verdachte stond buiten en ook daar rook de politieagent een sterke benzinelucht, afkomende van verdachte. [6] Een andere politieagent die ter plaatse kwam, heeft verklaard dat hij een tweetal jerrycans heeft aangetroffen. [7]
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte jerrycans uit de schuur heeft gehaald, heeft geroepen dat hij alles in de fik of in de brand ging steken, benzine in de richting van aangeefster heeft gegooid en benzine over de blokhut, de grond en de vloer in de woning heeft gegooid. Met dit handelen heeft verdachte [slachtoffer 1] bedreigd met brandstichting, zoals aan hem ten laste is gelegd onder feit 2.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van getuige [slachtoffer 2] ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een aansteker ter hand heeft genomen. De verklaring van [slachtoffer 2] vindt immers op essentiële onderdelen steun in de verklaring van aangeefster en de bevindingen van de politie. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de redenering van de raadsvrouw van verdachte dat het niet voltooien van de brandstichting het gevolg is van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk waren. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij de achterdeur heeft dichtgedaan, verdachte een duw heeft gegeven en hem in een stoel heeft gezet in afwachting van de politie. Op die manier is de poging van verdachte om brand te stichten door [slachtoffer 2] beëindigd. Dit wordt niet anders doordat verdachte daarna niet opnieuw een poging heeft ondernomen. De rechtbank zal het verweer dat verdachte vrijwillig is teruggetreden – en er daarom geen sprake zou zijn van een poging – dan ook verwerpen.
Verdachte dus ook geprobeerd om opzettelijk brand te stichten. Dit leverde naar oordeel van de rechtbank gevaar op voor het perceel aan de [adres 2] en de woning (met inboedel) op dat perceel. Daar werd immers benzine aangetroffen. Ook ontstond daar levensgevaar voor getuige [slachtoffer 2] , nu [slachtoffer 2] zich in de directe omgeving van verdachte en de benzine bevond op het moment dat verdachte de aansteker ter hand nam. Er ontstond geen gevaar voor aangeefster [slachtoffer 1] , omdat zij op dat moment al naar de buren was gevlucht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks13 oktober 2018 te Pannerden,
in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten op een perceel en
/ofin een woning aan de [adres 2] , met dat opzet
-jerrycans uit een schuur heeft gehaald en
/of
-heeft geroepen 'Ik steek alles in de fik' en/of woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
/of
-benzine,
althans een brandbare stof over de kleding van [slachtoffer 1] , althans
in de richting van [slachtoffer 1] , heeft gegooid en
/of
-benzine,
althans een brandbare stofover een blokhut/tuinhuis en
/ofde grond
heeft gegooid en
/of
-benzine,
althans een brandbare stofover de vloer in voornoemde woning heeft
gegooid en
/of
-een aansteker ter hand heeft genomen, en daarvan gemeen gevaar voor de bebouwing op voornoemd perceel en
/ofvoor voornoemde
woning en
/ofvoor de inboedel in voornoemde woning
, in elk geval gemeen gevaar
voor goederenen
/oflevensgevaar voor
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] ,
althans andere op dat
perceel aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
althans andere op dat perceel aanwezige personen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks13 oktober 2018 te Pannerden,
in elk geval in Nederland,[slachtoffer 1] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
zware mishandeling, en/ofbrandstichting, door
-jerrycans uit een schuur te halen en
/of
-te roepen 'Ik steek alles in de fik' en/of woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
/of
-benzine
, althans een brandbare stof over de kleding van [slachtoffer 1] , althans
in de richting van [slachtoffer 1] , te gooien en
/of
-benzine
, althans een brandbare stofover een blokhut/tuinhuis en
/ofde vloer
/degrond te gieten.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met brandstichting

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 420 dagen, waarvan 306 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, een ambulante behandelverplichting, een alcoholverbod en een contactverbod met [slachtoffer 1] , met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het voorwaardelijke deel aanzienlijk minder groot is dan de officier van justitie heeft geëist. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij de officier van justitie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 28 november 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 21 januari 2019;
- een monodisciplinair rapport van drs. [naam 1] , klinisch psycholoog, gedateerd 20 december 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dreigen met brandstichting en het pogen brand te stichten in de woning van zijn hospita. Verdachte heeft onder invloed van drank gezegd alles in brand te steken en ook daadwerkelijk benzine uit jerrycans in de richting van zijn hospita, over een blokhut, de grond en de vloer in de woning gegooid. Op enig moment heeft verdachte ook een aansteker in handen gehad. Op dat moment heeft een getuige ervoor gezorgd dat verdachte zijn dreigementen niet kon uitvoeren. Het handelen van verdachte heeft niet alleen gevaar opgeleverd voor de woning, maar ook voor de getuige. Dit soort feiten doen afbreuk aan het veiligheidsgevoel in het algemeen en de aangeefster en getuige in het bijzonder. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk, temeer nu de plek waar het plaatsvond de woning van aangeefster betrof en verdachte jarenlang bij aangeefster heeft gewoond.
Door de deskundige is in het psychologisch onderzoek gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en een tenminste matige stoornis in het gebruik van angstdempende medicatie. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een posttraumatische stressstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Dit was ook zo ten tijde van het bewezenverklaarde. De deskundige adviseert om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen, omdat de stoornis in het alcoholgebruik langdurig en ernstig van aard is en niet los kan worden gezien van de overige psychische problemen van verdachte.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundige en maakt die tot de hare. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Door de deskundige is geadviseerd om verdachte na detentie direct klinisch te laten behandelen gelet op zijn problematiek. Dit advies is ook door de reclassering gegeven. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor zo’n behandeling. Vanaf 18 februari 2019 is passend zorgaanbod voor verdachte beschikbaar.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het hiervoor overwogene een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo snel mogelijk, en wel op 18 februari 2019, kan starten met de klinische behandeling. De duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal de rechtbank dan ook bepalen tot op die dag. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient naar oordeel van de rechtbank fors te zijn. Reden daarvoor is gelegen in de ernst van de feiten en de indruk die de gebeurtenis achtergelaten heeft op de slachtoffers enerzijds en de waarborgfunctie om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen of zich niet te houden aan bijzondere voorwaarden anderzijds. De rechtbank legt daarom, zoals door de officier van justitie is geëist, een gevangenisstraf op voor de duur van 420 dagen, waarvan 306 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Door de reclassering is geadviseerd om aan verdachte niet alleen de bijzondere voorwaarde van een klinische behandeling op te leggen, maar ook een meldplicht, een alcoholverbod, een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 1] en een ambulante behandelverplichting die op de klinische behandelverplichting zal volgen. De rechtbank acht het gelet op al het voorgaande van belang dat verdachte zich gedurende de proeftijd aan deze voorwaarden zal houden. De rechtbank zal deze voorwaarden dan ook aan verdachte opleggen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd en de problematiek van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 55, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
420 (vierhonderdtwintig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
306 (driehonderdzes) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
o zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 5 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. Gedurende de klinische behandeling vinden de meldplichtcontacten plaats via bezoek van de reclassering op de behandellocatie;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controlemiddelen zoals ademonderzoek, urineonderzoek, bloedonderzoek en alcoholmeter, dit te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in de forensisch psychiatrische afdeling van [naam 2] , of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich direct na de klinische behandeling gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen van het FACT-team van een nog nader te benoemen psychiatrische polikliniek, of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem gedurende die behandeling worden gegeven;
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
- Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. S. Boot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2019.
mr. S. Boot is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen
BIJLAGE I
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Pannerden, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te
stichten op een perceel en/of in een woning aan de [adres 2] , met dat opzet
-jerrycans uit een schuur heeft gehaald en/of
-heeft geroepen 'Ik steek alles in de fik' en/of woorden van soortgelijke aard
en/of strekking en/of
-benzine, althans een brandbare stof over de kleding van [slachtoffer 1] , althans
in de richting van [slachtoffer 1] , heeft gegooid en/of
-benzine, althans een brandbare stof over een blokhut/tuinhuis en/of de grond
heeft gegooid en/of
-benzine, althans een brandbare stof over de vloer in voornoemde woning heeft
gegooid en/of
-een aansteker ter hand heeft genomen, en daarvan gemeen gevaar voor de bebouwing op voornoemd perceel en/of voor voornoemde
woning en/of voor de inboedel in voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans andere op dat
perceel aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
althans andere op dat perceel aanwezige personen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Pannerden, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
zware mishandeling, en/of brandstichting, door
-jerrycans uit een schuur te halen en/of
-te roepen 'Ik steek alles in de fik' en/of woorden van soortgelijke aard
en/of strekking en/of
-benzine, althans een brandbare stof over de kleding van [slachtoffer 1] , althans
in de richting van [slachtoffer 1] , te gooien en/of
-benzine, althans een brandbare stof over een blokhut/tuinhuis en/of de vloer/de grond te gieten.

Voetnoten

1.De gehele tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer 2018462318, gesloten op 16 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 34-35.
4.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , p. 37-38.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 67-68.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 41.