ECLI:NL:RBGEL:2019:461

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
05-740159-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 70-jarige man voor ontucht met zijn kleindochters

De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 70-jarige man uit Elst, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. De man werd beschuldigd van ontucht met zijn kleindochters van 10 en 12 jaar. De feiten vonden plaats tussen september 2015 en februari 2018, waarbij de man zijn kleindochters meerdere malen onzedelijk betastte tijdens logeerpartijen en oppasbeurten. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegewogen dat de man door een herseninfarct verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op zijn gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met beide kleindochters, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de impact op de slachtoffers en hun ouders. De verdachte moet zich onder behandeling laten stellen en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de kleindochters. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740159-18
Datum uitspraak : 1 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1948 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 18 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand september 2015 tot en met 15 februari 2018 te Elst, gemeente Overbetuwe, en/of te Velp (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, (zijnde verdachtes kleinkind) door (telkens) te wrijven over en/of het betasten van haar vagina;
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand september 2015 tot en met 15 februari 2018 te Elst, gemeente Overbetuwe, en/of te Velp
(telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, (zijnde verdachtes
kleinkind) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) wrijven over en/of het betasten van haar vagina, terwijl die minderjarige [slachtoffer 1] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was
toevertrouwd;
2.
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand september 2015 tot en met 15 februari 2018 te Elst, gemeente Overbetuwe, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2009, (zijnde verdachtes
kleinkind) door (telkens) te wrijven over en/of het betasten van haar vagina;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand september 2015 tot en met 15 februari 2018 te Elst, gemeente Overbetuwe,
(telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2009, (zijnde verdachtes
kleinkind) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) wrijven over en/of het betasten van haar vagina, terwijl die minderjarige [slachtoffer 2] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was
toevertrouwd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , p. 27-30;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , nummer PL0600-2018071709-24 (studioverhoor [slachtoffer 1] );
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , nummer PL0600-2018071709-25 (studioverhoor [slachtoffer 2] );
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)gelegen
in ofomstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 15 februari 2018 te Elst, gemeente Overbetuwe, en
/ofte Velp
(telkens
)ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011,
(zijnde verdachtes kleinkind
)door
(telkens
)te wrijven over en/of het betasten van haar vagina;
2.
Primair
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van de
maand september 2015 tot en met 15 februari 2018 te Elst, gemeente Overbetuwe,
(telkens
)ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2009,
(zijnde verdachtes
kleinkind
)door
(telkens
)te wrijven over en/of het betasten van haar vagina;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en 2 primair telkens:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, met een aanpassing, zijnde dat het contactverbod dient te worden opgelegd zolang de reclassering dat nodig acht en voorts tot het verrichten van 200 uren werkstraf, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt in combinatie met een werkstraf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 26 november 2018;
- een tweetal voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 20 maart 2018 en 16 januari 2019;
- een psychologisch en een neuropsychologisch rapport van drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog, beide rapporten gedateerd 6 juli 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verscheidene keren ontucht gepleegd met zijn twee kleindochters van 6 en 8 jaar, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Dit gebeurde bij de kinderen thuis en bij verdachte thuis, plekken waar de kinderen zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen. Verdachte zorgde ervoor dat hij op die momenten telkens alleen met het betreffende kleinkind was. Hij heeft signalen, soms expliciete uitingen van de meisjes dat zij niet wilden wat hun opa deed, genegeerd. Verdachte heeft daardoor op een ernstige manier inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en geborgenheid van beide meisjes. Ook heeft hij hun lichamelijke integriteit geschonden. Uiteindelijk is het handelen van verdachte aan het licht gekomen doordat [slachtoffer 2] dit tijdens een maaltijd te berde bracht. Aannemelijk is dat beide meisjes zich langere tijd niet vrij hebben gevoeld, de ontuchtige handelingen van hun opa met anderen (hun ouders of andere volwassenen) te delen. Het is bepaald niet ondenkbaar dat dit bij deze kinderen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling nu of op een latere leeftijd zal beïnvloeden of doorkruisen. Dit kan hun geestelijk welzijn ook negatief en mogelijk langdurig beïnvloeden.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat kleinkinderen moeten kunnen hebben in hun opa op deze manier heeft geschaad. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat zijn handelen ook op de ouders zijn schadelijk effect niet heeft gemist, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting door de moeder van de meisjes afgelegde slachtofferverklaring. Ook hun vertrouwen in verdachte is ernstig aangetast en zij voelen zich onmachtig en schuldig. Daardoor is op het gezinsleven van de dochter en schoonzoon van verdachte grote druk komen te liggen, waarbij een taboe is gaan rusten op de verhouding van (alle drie) de kinderen met hun opa. De omgang van de drie kleinkinderen met hun opa en het onbevangen plezier dat zij aan de omgang met hun opa en oma horen te kunnen ontlenen, lijken door verdachte (zo goed als) onmogelijk te zijn gemaakt.
De rechtbank heeft zich bij dit alles echter ook de vraag gesteld, in hoeverre aan verdachte zijn handelen kan worden toegerekend. Gebleken is immers dat verdachte niet lang voor het moment dat de strafbare gedragingen begonnen, een herseninfarct heeft gehad.
De GZ-psycholoog concludeert daarover in zijn rapporten onder meer het volgende:
“ (…) Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van
een (zeer waarschijnlijk door een herseninfarct veroorzaakte) uitgebreide neurocognitieve
stoornis, die zich uit via cognitieve functiestoornissen (in de zin van een aandachtsstoornis,
geheugenstoornis, beperkt vermogen om te plannen en suboptimale cognitieve flexibiliteit,
alsmede een verminderd empathisch vermogen en sociaal inzicht), emotionele stoornissen
(emotionele vervlakking) en ook gedragsmatige stoornissen (initiatiefverlies, een gebrekkige
motivatie en inactiviteit). Ten tijde van de delicten was die stoornis aanwezig.
Al met al mag worden aangenomen dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake is
geweest van een doorwerking van de bij betrokkene bestaande stoornis in het hem ten laste
gelegde gedrag, ofwel dat de gedragskeuze-mogelijkheden van betrokkene ten tijde van de
hem ten laste gelegde feiten gedeeltelijk door genoemde stoornis werden bepaald. Betrokkene had nog wel weet van het ontoelaatbare van zijn handelen, maar door de bij hem aanwezige uitgebreide neurocognitieve stoornis - de emotionele vlakheid en het beperkte empathische vermogen en sociale inzicht - waren zijn mogelijkheden tot zelfsturing beperkt en was hij in verminderde mate in staat om zijn gedrag adequaat bij te sturen. (…)”
Het bovenstaande brengt de GZ-psycholoog tot het advies de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank zal dat advies volgen en mede ten grondslag leggen aan haar beslissing.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie geëist in beginsel passend en geboden. De rechtbank zal wel een groter gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen omdat zij in iets hogere mate rekening houdt met de verminderde toerekenbaarheid.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte onder meer enige tijd naar de gevangenis zal moeten. De rechtbank onderkent de zwaarte van die beslissing voor verdachte. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit, zou naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten.
Verdachte dient daarnaast een werkstraf te verrichten. Bij de duur daarvan heeft de rechtbank, meer dan de officier van justitie, rekening gehouden met de gesteldheid (leeftijd/psychische conditie) van verdachte, reden waarom zij een lagere werkstraf oplegt dan de officier heeft geëist.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf de voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd, met dien verstande dat het contactverbod zal gelden zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
9 (negen) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk 5 dagen na ommekomst van de detentie zal melden bij de Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn kleindochters, [slachtoffer 1] (geb. [geboortedatum 2] 2011) en [slachtoffer 2] (geb. [geboortedatum 3] 2009), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven.
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 een
werkstrafvan 120 (eenhonderdentwintig)
uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. S. Boot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018071709, gesloten op 11 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.