ECLI:NL:RBGEL:2019:460

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
05/740485-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens poging tot doodslag met een mes

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 oktober 2018, waarbij de verdachte, tijdens een conflict met het slachtoffer, een mes heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer in de hals heeft gesneden, wat potentieel dodelijk kon zijn. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de medische rapporten in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, aangezien de verdachte de eerste was die geweld gebruikte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die als gevolg van het incident schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 979,53, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740485-18
Datum uitspraak : 7 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsvrouw: mr. S.R. van Laar, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hals en/of nek en/of kin heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hals en/of nek en/of kin heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hals en/of nek en/of kin te steken en/of snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, voor zover het feit betrekking heeft op het snijden in de hals/nek van aangever.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Aangever en verdachte hadden een conflict met elkaar en aangever lijkt een motief te hebben om verdachte in een negatief daglicht te plaatsen. Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit. Niet hij, maar aangever had een mes bij zich en in de worsteling is aangever gewond geraakt. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aangever zou hebben gestoken of gesneden. De verklaring van [getuige 1] is daarvoor niet voldoende en ook zijn verklaring dient met voorzichtigheid te worden beoordeeld. Daarnaast ontbreekt bij verdachte het opzet op de dood van aangever. Verdachte heeft met zijn gedragingen evenmin de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood zou intreden, zodat ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Daarbij komt nog dat de verwondingen van aangever niet zodanig zijn dat dit voorwaardelijk opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Eveneens kan niet worden bewezen dat verdachte de (meer) subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte had geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van enig letsel bij aangever.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 14 oktober 2018 omstreeks 13.25 uur kregen verbalisanten melding van een steekpartij op de [pleegplaats] te Arnhem. Verbalisanten troffen daar een jongen, naar later bleek [getuige 1] , en een man, naar later bleek [slachtoffer] , aan. Laatstgenoemde droeg een gestreept shirt, waarop bloed zat. Verbalisanten zagen dat de man een bloedende verwonding op zijn kin had en een steekwond in de rechterzijkant van de hals. Verbalisanten hoorden de man zeggen dat hij was neergestoken door zijn huisbaas. Volgens de jongen heet de huisbaas [verdachte] . [2]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Hij huurt een kamer van het pand op de [pleegplaats] 37 te Arnhem. De huurbaas is [verdachte] . Op 14 augustus 2018 (de rechtbank begrijpt: 14 oktober 2018) werd aangever gebeld door [verdachte] over vuilnis dat achter de woning lag. Nadat aangever zijn zoon [getuige 1] had opgehaald, zijn ze samen naar de vuilniscontainer gelopen om het vuilnis weg te gooien. Aangever zag dat [verdachte] aan kwam lopen en zei iets tegen hem over het repareren van de douchekop. [verdachte] sloeg hem plotseling tegen zijn hals en kin. Aangever is direct weggelopen en zag dat [verdachte] achter hem aan liep. Aangever hoorde [getuige 1] roepen: “Hij heeft je gestoken, hij heeft een mes!” Aangever merkte dat hij bloedde vanuit zijn hals. [3]
Uit medische informatie afkomstig van mr. drs. [forensisch arts] , forensisch arts VGGM Arnhem, blijkt het volgende. Op 15 oktober 2018 is aangever [slachtoffer] onderzocht. Aan de rechterzijde van de hals is, in verticaal verloop, een huidonderbreking zichtbaar van ongeveer 5 millimeter. Er is sprake van een snijwond waarbij de huid geheel door is geweest. Het letsel is met een scherp snijdend voorwerp toegebracht, mogelijk met een mes, en is potentieel dodelijk. Indien het scherp snijdende voorwerp dieper dan de huidlaag was ingebracht, was er een zeer grote kans dat er in de rechterzijde van de hals een slagader of ader was geraakt. Een slagaderlijke bloeding in de hals zal na circa 20 minuten een dodelijke afloop hebben, indien er niet binnen enkele minuten adequate medische hulp wordt geboden om de bloeding te stoppen. Het beloop bij een aderlijke bloeding is circa 30 minuten. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij samen met zijn vader, aangever, het vuilnis naar de container bracht. Hij hoorde iemand ‘ [slachtoffer] ’ roepen en zag dat [verdachte] aan kwam lopen. [verdachte] en aangever liepen naar elkaar toe en er ontstond een discussie, waarbij aangever een wijzend gebaar maakte in de richting van [verdachte] . Getuige zag dat [verdachte] met zijn rechterhand naar zijn linkerborst ging en een mes onder zijn jas vandaan haalde. Het was een zwart broodmes met een zwart handvat. Het lemmet was zilverkleurig en er zaten karteltjes aan één kant. [verdachte] ging met het mes in de richting van het hoofd van aangever en sneed hem in zijn hals. Vervolgens pakte aangever [verdachte] met twee handen bij de schouders vast en probeerde [verdachte] weg te duwen. [verdachte] ging daardoor naar achteren en daarbij werd de kin van aangever met het mes geraakt. Volgens getuige gebeurde dit door de beweging die aangever en verdachte maakten. Aangever rende weg en zag dat [verdachte] achter aangever aan rende. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze omstreeks 13.20 uur geschreeuw hoorde uit de richting van de [adres] . Ze zag een blanke man, een blanke jongen en een donkere man staan op de hoek van de straat ter hoogte van de vuilniscontainer. Ze zag dat de blanke man weg rende en dat de donkere man achter hem aan rende. Ze hoorde de jongen roepen: ‘Papa, papa hij heeft een mes’. [6]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat ze omstreeks 13.00 uur geschreeuw hoorde op straat. Ze zag een man weg rennen. Ze zag vervolgens haar achterbuurman - een donkere, korte, mollige man met een blauw petje - met een zwart keukenmes in zijn hand naar de stalen poort tussen de [pleegplaats] en de [straatnaam] lopen. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij in een worsteling terecht kwam met [slachtoffer] . Verdachte hoorde de zoon van aangever roepen: ‘Papa, je bent gewond’. [8]
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever in twijfel getrokken en heeft daartoe aangevoerd dat aangever een motief lijkt te hebben om in het nadeel van verdachte te verklaren. De rechtbank volgt deze stelling van de verdediging niet. Daartoe overweegt zij dat aangever juist heeft verklaard dat hij bij verdachte geen mes heeft gezien. Indien aangever verdachte in een kwaad daglicht had willen stellen, had hij ook anders kunnen verklaren. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen.
Overwegingen ten aanzien van de bewijsmiddelen
Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Op 14 oktober 2018 heeft er een incident plaatsgevonden tussen aangever [slachtoffer] en verdachte. Daarbij heeft aangever letsel, bestaande uit een snijwond in de hals en een snijwond in de regio van de linker kin, opgelopen. [getuige 1] heeft daarover verklaard dat verdachte een mes onder zijn jas vandaan haalde en daarmee een snijdende beweging maakte langs de hals van aangever. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voorzichtig met de verklaring van [getuige 1] dient te worden omgegaan omdat [getuige 1] de zoon van aangever is. De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring van [getuige 1] niet lijkt te zijn aangedikt. Zo heeft hij expliciet verklaard over een snijdende - en geen stekende - beweging door verdachte. Hij heeft eveneens verklaard dat het andere letsel niet opzettelijk lijkt te zijn toegebracht door verdachte. De rechtbank acht deze beschrijving authentiek en heeft geen redenen om twijfelen aan de geloofwaardigheid hiervan. De verklaring van [getuige 1] ten aanzien van de snijdende beweging langs de hals van aangever, wordt ondersteund door de letselverklaring. Daarin is beschreven dat het letsel van aangever bestaat uit een snijwond in de rechterzijde van de hals, toegebracht door een scherp snijdend voorwerp. De verklaring van [getuige 1] vindt eveneens steun in de verklaringen van getuige [getuige 3] en [getuige 2] . Hoewel zij niet hebben gezien wat er is gebeurd, hoorden zij omstreeks de tijd waarop het incident plaatsvond geschreeuw op straat. Getuige [getuige 2] zag een blanke man weg rennen en zag een donkere man achter hem aan rennen. Ze hoorde een jongen roepen: ‘Papa, papa hij heeft een mes’. Getuige [getuige 3] zag eveneens een blanke man weglopen en zag haar achterbuurman met een mes in zijn hand weglopen. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Hij heeft ontkend dat hij een mes heeft vastgehad en heeft niet anders verklaard dan dat aangever degene was met een mes en dat aangever bij de worsteling gewond moet zijn geraakt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk en overweegt dat de verklaring ook geen steun vindt in het dossier.
Tussenconclusie
Gelet op het vorengaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die aangever op 14 oktober 2018 te Arnhem in zijn hals heeft gesneden. Dat het mes niet is aangetroffen, doet daaraan niet af.
(Voorwaardelijk) opzet
Bij beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven. De verdediging heeft dit betwist.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het overlijden van aangever, is aanwezig, indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Enkele wetenschap van die kans is niet voldoende. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Omtrent de aard van de gedraging, overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat verdachte, tijdens een discussie met aangever, een keukenmes onder zijn jas vandaan heeft gepakt en daarmee langs de hals van aangever heeft gesneden. Dat het om een keukenmes ging, wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 3] . Ten aanzien van de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, overweegt de rechtbank dat tussen aangever en verdachte al enige tijd een conflict speelde. Ook op de bewuste dag hebben aangever en verdachte meerdere keren contact met elkaar gehad, ditmaal over vuilnis dat weggebracht moest worden. Uiteindelijk is het bij die vuilniscontainer tot een confrontatie gekomen, waarbij verdachte een mes onder zijn jas vandaan heeft getrokken en aangever het letsel heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij vitale delen in die streek van het lichaam, zoals de (halsslag)ader zou raken, en hij aangever hierdoor dodelijk zou verwonden. De rechtbank overweegt dat wanneer iemand met een keukenmes snijdt langs de hals van een ander, waarin zich (zoals algemeen bekend mag worden verondersteld) vitale organen bevinden, die gedraging zozeer gericht is op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Dat het letsel beperkt is gebleken, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank daarom bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Mede gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] , acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte opzettelijk letsel heeft toegebracht aan de kin van aangever. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 oktober 2018 te Arnhem,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal met een mes
, althans met een
scherp en/of puntig voorwerpin zijn hals en/of nek
en/of kinheeft
gestoken
en/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte werd aangevallen door aangever met een mes. Het worstelen met aangever kan worden aangemerkt als een verdedigingshandeling. Verdachte kon zich niet aan de aanranding onttrekken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Verdachte was de agressor en heeft de eerste klap uitgedeeld.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat aannemelijk wordt dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk en geboden te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Het is verdachte geweest die, tijdens een discussie met aangever, een mes heeft gepakt en daarmee aangever in zijn hals heeft gesneden. Er is geen sprake van een aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Het noodweerverweer kan dus niet slagen. Het bewezenverklaarde feit is dan ook strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zo snel mogelijk naar huis wil in verband met zijn woning, die onderverhuurd wordt, en voor zijn kinderen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 december 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 21 januari 2019;
- een Pro Justitia rapport van drs. [naam] , GZ-psycholoog, gedateerd 28 december 2018.
Tijdens een conflict heeft verdachte aangever met een mes in zijn hals gesneden en heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit is een ernstig feit. Het feit heeft ook een grote impact gehad op het slachtoffer. Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer in paniek raakte toen hij merkte dat hij bloedde en vervolgens is gaan hyperventileren. Als gevolg van het feit heeft hij last gehad van slapeloze nachten en angstgevoelens. Daarnaast kon aangever door zijn letsel enige tijd niet werken. Verder overweegt de rechtbank dat een feit als dit zorgt voor veel maatschappelijke onrust. Dat de (destijds) 14-jarige zoon van verdachte bij het incident aanwezig was, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank des te ernstiger.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verdachte heeft niet mee willen werken aan het onderzoek door de psycholoog, zoals is beschreven in voornoemde Pro Justitia-rapportage. In het over verdachte uitgebrachte rapport van de reclassering volgt dat geen inschatting gemaakt kon worden van het recidiverisico en gevaarsrisico, nu verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek.
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.739,53, bestaande uit € 1.839,53 aan materiële schade en € 900,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.379,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de kosten van de telefoon, schoenen en de inkomstenderving af te wijzen, evenals de reiskosten voor zover deze betrekking hebben op de reis naar Doetinchem. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen dan wel te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het met betrekking tot het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Telefoonkosten
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd voor de telefoonkosten, omdat hij heeft gebeld met Slachtofferhulp, zijn werk, de politie en het Openbaar Ministerie. De benadeelde partij heeft een prepaid telefoon en heeft de telefoonkosten geschat. Ter onderbouwing is een bon overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat het beltegoed met € 10,- is opgewaardeerd. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10,-. Voor het overige acht de rechtbank de vordering onvoldoende onderbouwd en zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd voor de kosten van de ambulancerit en de behandeling en medicatie in het ziekenhuis. Van het eigen risico was een bedrag van € 344,50 nog ongebruikt. Deze schadepost is door de verdediging inhoudelijk niet is betwist. Nu deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, is zij van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadepost van € 344,50 kan worden toegewezen.
Schoenen
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd van zijn schoenen wegens bloedvlekken. De benadeelde partij heeft geen aankoopbon overgelegd. Desondanks acht de rechtbank aannemelijk dat de schoenen van de benadeelde partij dermate zijn vervuild, dat deze niet meer bruikbaar zijn. Zij maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 80,-.
Inkomstenderving
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd van € 1.320,- aan inkomstenderving. Als gevolg van het incident mocht hij ongeveer tweeënhalve week niet werken. Ter zitting heeft de benadeelde partij aangegeven dat hij zich zowel bij zijn werkgever als bij het uitzendbureau ziek heeft gemeld, maar dat zijn salaris niet is doorbetaald. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat nader onderzoek nodig is om deze post te kunnen beoordelen en dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Taxi
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd van de taxikosten. Deze schadepost is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, is zij van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadepost van € 20,- kan worden toegewezen.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd voor de reiskosten van bezoeken aan Slachtofferhulp Nederland, de rechtbank en de verblijfplaats van zijn zoon teneinde aanwezig te kunnen zijn bij een gesprek met Veilig Thuis. De rechtbank overweegt dat de zoon van aangever naar aanleiding van het incident een gesprek heeft gevoerd met Veilig Thuis. De rechtbank acht het begrijpelijk dat aangever bij dit gesprek aanwezig is geweest en is van oordeel dat deze post als een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit kan worden beschouwd. De rechtbank acht deze post voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering met betrekking tot deze schadepost dan ook toewijzen tot een bedrag van € 25,03.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid en gelet op schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend een bedrag van € 500,= toewijzen. Zij zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toepasbaar vanaf 14 oktober 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2019.
mr. F.M.A. ’t Hart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018464320, gesloten op 4 december 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 12-13, inclusief de bijlagen op p. 16-18.
4.Letselverklaring [slachtoffer] , p. 25-27, inclusief de bijlagen op p. 28-35.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige J. [slachtoffer] , p. 56-58.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
7.Proces-verbaal, p. 52.
8.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2019.