ECLI:NL:RBGEL:2019:4576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
7599692 CV EXPL 19-1090
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levering constitutum possessorium van een paard en de gevolgen van overlijden voor de koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in Groot-Brittannië, en een gedaagde, die paarden fokt en traint in Nederland. De eiser had in januari 2019 een paard gekocht van de gedaagde voor € 18.150,-, met de afspraak dat het paard nog veterinair gekeurd zou worden en een maand in training zou blijven bij de gedaagde. Na de aankoop is het paard gekeurd door een dierenarts en goed bevonden. Echter, na de castratie op 4 februari 2019 overleed het paard, wat leidde tot een geschil over de vraag of de koopovereenkomst rechtsgeldig kon worden ontbonden op basis van non-conformiteit.

De eiser vorderde onder andere terugbetaling van de koopsom, stellende dat het paard niet aan de overeenkomst voldeed omdat het was overleden. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de levering van het paard had plaatsgevonden en dat het risico van het paard vanaf dat moment bij de eiser lag. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een levering constitutum possessorium, wat betekent dat de eiser de macht over het paard had gekregen, ondanks dat het paard nog bij de gedaagde in stallen verbleef. De rechter concludeerde dat de gedaagde aan zijn verplichtingen had voldaan en dat er geen grond was voor ontbinding van de koopovereenkomst.

Daarnaast werd het beroep van de eiser op non-conformiteit afgewezen, omdat uit de keuring en het autopsierapport bleek dat het paard bij aflevering geen gebreken vertoonde. De rechter oordeelde dat de dood van het paard niet het gevolg was van een gebrek dat al bij de aflevering aanwezig was. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 7599692 \ CV EXPL 19-1090 \ 42693
uitspraak van 18 oktober 2019
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] (Groot Brittannië)
eisende partij
gemachtigde mr. L.M. Schelstraete
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. C.A.M.J.M. Joosten
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 april 2019 en de daarin genoemde processtukken
- de comparitie van partijen van 22 augustus 2019, alwaar beide partijen alsmede de gemachtigden zijn verschenen.

1.De feiten

1.1.
[gedaagde] fokt en traint paarden in zijn stallen te [woonplaats] . [eiser] , een Engelsman, rijdt al vanaf jonge leeftijd paard. [eiser] wilde een paard gaan kopen voor dressuur en is om die reden in januari 2019 voor een paar dagen naar Nederland gereisd om daar naar paarden te kijken. Hij deed dit met behulp van [bemiddelaar] die namens [eiser] bemiddelde. In januari 2019 heeft [eiser] samen met [bemiddelaar] bij [gedaagde] gekeken naar het paard Lord of Hennes (verder: het paard).
1.2.
Op of omstreeks 28 januari 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] het paard verkocht voor € 18.150,-. Daarbij werd de afspraak gemaakt dat het paard nog veterinair zou worden gekeurd en dat [gedaagde] het paard nog een maand in zijn eigen stallen zou trainen. De communicatie over de verkoop verliep tussen [gedaagde] en [bemiddelaar] . [eiser] was op dat moment al weer terug in Engeland. [bemiddelaar] ontving van [eiser] 10% commissie over de koopsom.
1.3.
Op 29 januari 2019 heeft de dierenarts [dierenarts A] het paard klinisch (goed) gekeurd.
1.4.
Op 30 januari 2019 stuurde [bemiddelaar] een whatsappbericht aan [eiser] waarin onder meer staat:
I will send you the bill from the vet and you are welcome to call him if you want to discuss how the horse was. I spoke to him yesterday and he said the horse was completely sound, very nice mover but quite stalliony. So I think you also need to think about castrating him before he comes over to you.
What I will do now is get [gedaagde]( [gedaagde] )
to send you an invoice for the horse, so that we can get him paid for and then we need to think about whether it is better to castrate him first or to ride on for a month and then castrate.
[eiser] antwoordde per whatsappbericht, onder meer:
Yes, let’s get him castrated before he comes over.
Waarop [bemiddelaar] weer antwoordde:
Good call, I will get that arranged.
1.5.
Op 31 januari 2019 voldeed [eiser] de factuur betreffende de koop van het paard van [gedaagde] , waarop onder meer staat vermeld
Gender: Stallion.
1.6.
Op 4 februari 2019 heeft de dierenarts [dierenarts A] het paard gecastreerd. Nadat de castratie was uitgevoerd is het paard weer gaan staan, heeft het even gelopen, is gaan liggen en is daarna overleden.
1.7.
Op 5 februari 2019 is een autopsie verricht (in opdracht van de dierenarts [dierenarts A] ). In het rapport van 25 februari 2019 staat onder meer:
De castratiewond is gering oedemateus, bevat geringe bloedingen. De zaadstrengen zijn goed afgehecht; hebben geen bloederige randen, de hechtingen zijn intact. Er zijn geen tekenen van complicaties in het operatie gebied.
(…)
De oorzaak is eveneens niet duidelijk; mogelijk is er sprake van acuut hartfalen (in het kader van shock) met stuwing of van post mortaal opgetreden uittreding van vloeistof uit bloedvaten.
1.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft per brief van 12 februari 2019 aan [gedaagde] verzocht om de koopsom terug te betalen. Volgens [eiser] zal door het overlijden van het paard de tekortkoming, het niet kunnen leveren van het paard, jegens hem blijvend zijn, zodat [eiser] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbindt.
1.9.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft daarop geantwoord per brief van 21 februari 2019 dat er geen reden is de koop te ontbinden omdat levering al had plaatsgevonden en het risico vanaf dat moment bij [eiser] lag.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, (in de kern) dat de kantonrechter, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. a) voor recht zal verklaren dat [eiser] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden;
b) [gedaagde] zal veroordelen tot het (terug)betalen van € 18.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
Subsidiair
c) voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden op grond van non-conformiteit;
d) [gedaagde] zal veroordelen tot het betalen van € 18.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
In alle gevallen
e) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten.
2.2.
Aan zijn primaire vordering legt [eiser] ten grondslag dat het paard is gekocht en vervolgens niet is geleverd en dat de koop om die reden is ontbonden, nu nakoming ook niet meer mogelijk is. Subsidiair beroept [eiser] zich op non-conformiteit aangezien het paard een gebrek had waaraan het is overleden.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat [eiser] in het buitenland woont, zal ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
3.2.
[gedaagde] heeft zijn woonplaats in Nederland. Nederland is een lidstaat van de Europese Unie. Op grond van de toepasselijke EEX Verordening (EU) Nr. 1215/2012 wordt [gedaagde] opgeroepen voor een gerecht van de lidstaat waarin hij zijn woonplaats heeft. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Gelet op de woonplaats van [gedaagde] is de Rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Nijmegen, bevoegd van de vordering kennis te nemen.
3.3.
Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
3.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het paard al was afgeleverd aan [eiser] toen het overleed. Artikel 7:10 lid 1 BW bepaalt immers dat de zaak voor risico van de koper is van de aflevering af. In artikel 7:9 lid 2 BW staat dat onder aflevering wordt verstaan het stellen van de zaak in het bezit van de koper. Het is daarom de vraag of het paard in het bezit was gesteld van [eiser] voordat het overleed. Uit artikel 3:114 BW volgt dat een bezitter zijn bezit overdraagt door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen die hij zelf over het goed kon uitoefenen. Dit kan volgens artikel 3:115 BW gebeuren door een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling, wanneer de vervreemder de zaak bezit en bij haar krachtens een bij de levering gemaakt beding voortaan voor de verkrijger houdt (de levering constitutum possessorium).
3.5.
Volgens [gedaagde] is er sprake van een levering constitutum possessorium, aangezien [eiser] vanaf het moment van de koop de macht kon uitoefenen over het paard. [gedaagde] heeft dit, zo heeft hij verklaard ter zitting, meerdere keren nadrukkelijk aan [bemiddelaar] medegedeeld en zij begreep en accepteerde dat namens [eiser] . Dat de aflevering van het paard al was geschied vóór overlijden volgt volgens [gedaagde] ook uit het gegeven dat [eiser] na de koop opdracht heeft gegeven tot castratie van het paard.
3.6.
[eiser] stelt dat er geen feitelijke bezitsoverdracht heeft plaatsgevonden en dat er geen sprake is van een tweezijdige verklaring als bedoeld in artikel 3:115 BW, zodat het paard nog niet aan hem was geleverd.
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat het paard wel is geleverd aan [eiser] op het moment dat de koop was gesloten - en bevestigd door betaling -, door middel van levering constitutum possessorium. Zowel [gedaagde] als de dierenarts [dierenarts A] , die een verklaring heeft geschreven op 14 maart 2019, hebben naar voren gebracht dat de castratie in opdracht van [eiser] heeft plaatsgevonden. Dit volgt ook uit de whatsappberichten tussen [eiser] en [bemiddelaar] . [bemiddelaar] appt
I will get that arrangedop het verzoek van [eiser] om het paard te laten castreren en [dierenarts A] verklaart dat [bemiddelaar] bij hem had geïnformeerd naar de kosten voor een castratie en dat zij hem vervolgens aan had gegeven, op 1 februari 2019, dat zij akkoord was met de kosten, waarna castratie heeft plaatsgevonden. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de castratie ‘geregeld’. Dit is door [gedaagde] gemotiveerd betwist en dit volgt ook niet uit de hierboven genoemde feiten. Vast staat dus dat het paard in opdracht van [eiser] is gecastreerd. De schriftelijke verklaring van [bemiddelaar] , die ter zitting niet is verschenen om die verklaring nader toe te lichten en om te reageren op het betoog van [gedaagde] , maakt voorgaande niet anders. Daarin staat niet meer dan dat [gedaagde] de castratie zou ‘regelen’. Dit is gemotiveerd bestreden door [gedaagde] en zegt overigens ook niets over wie de opdrachtgever is geweest.
3.8.
Het gegeven dat het paard in opdracht van [eiser] is gecastreerd rijmt met het betoog van [gedaagde] dat hij meerdere keren met [bemiddelaar] heeft besproken dat het risico van het paard na de koop op [eiser] is overgegaan. [gedaagde] heeft daarover in detail verklaard. Zo heeft hij verteld dat hij met [bemiddelaar] aan de telefoon heeft gesproken vlak na 28/29 januari 2019 over het risico dat over was gegaan op de koper en dat het verstandig zou zijn dat de koper het paard zou verzekeren. Ook is dit nog eens besproken door [gedaagde] en [bemiddelaar] toen zij elkaar ontmoetten op een paardenevenement op 1 februari 2019, aldus [gedaagde] . [eiser] heeft dit weersproken. Zelf was hij in die periode in Engeland, maar [eiser] verwijst naar de schriftelijke verklaring van [bemiddelaar] . Deze schriftelijke verklaring van [bemiddelaar] , waarin staat dat er niet was overeengekomen dat ‘het risico van het paard voor de koper zou zijn en dat ‘e.e.a. nog moest worden besproken met koper’, biedt evenwel tegenover de verklaring van [gedaagde] onvoldoende tegenwicht. [eiser] heeft zich ook gedragen als bezitter, door opdracht te geven tot castratie. Dat bevestigt ook de weergave van [gedaagde] over zijn gesprekken met [bemiddelaar] over overgang van het risico. Vast staat daarom dat [gedaagde] en [bemiddelaar] hebben gesproken over het risico van het paard, dat voor koper kwam na de koop. Aangezien [gedaagde] en [bemiddelaar] dit hebben besproken, is voldaan aan het vereiste van een tweezijdige verklaring als bedoeld in artikel 3:115 BW in verbinding met artikel 3:37 lid 1 BW.
3.9.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] voldaan aan zijn verplichting tot aflevering van het paard, zodat er geen grondslag is voor ontbinding van de koopovereenkomst als gevolg van de dood van het paard.
3.10.
Vervolgens is aan de orde of er sprake is van non-conformiteit, zoals [eiser] stelt. Volgens [eiser] had het paard een gebrek waaraan het is overleden. Tevens wijst [eiser] op het rechtsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW.
3.11.
[gedaagde] bestrijdt dat het paard non-conform zou zijn: uit de keuring van de dierenarts [dierenarts A] volgt dat het paard gezond was toen het werd geleverd. Ook wijst [gedaagde] er op dat uit het pathologisch onderzoek kan worden afgeleid dat het paard is overleden als gevolg van acuut hartfalen, zodat de doodsoorzaak niet is gelegen in een chronisch gebrek ten tijde van de aflevering.
3.12.
Artikel 7:18 lid 2 bepaalt:
Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet.
3.13.
In de memorie van toelichting staat over genoemd artikellid (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27 809 nr. 3):
Of de zaak aan de overeenkomst beantwoordt moet worden beoordeeld naar het moment van aflevering. Zie Parl. Gesch. Boek 7, p. 118. Indien evenwel pas op een later tijdstip blijkt dat de zaak afwijkt van hetgeen is overeengekomen, kan het voor de koper buitengewoon lastig zijn om te bewijzen dat deze afwijking reeds bestond op het moment van aflevering. Dit zal vooral lastig zijn indien de verkoper het erop houdt dat de afwijking het gevolg is van een onoordeelkundig gebruik. Artikel 5 lid 3 van de richtlijn vereist dat in geval van een consumentenkoop de koper in zijn mogelijke bewijsnood tegemoet wordt gekomen. Met het nieuw voorgestelde artikel 18 lid 2 wordt hieraan uitvoering gegeven. Het bepaalt dat bij een consumentenkoop vermoed wordt dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzetten. Met dit wettelijk vermoeden moet de koper stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting bewijzen, dat de zaak afwijkt van het overeengekomene en dat deze afwijking zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering heeft geopenbaard. Daaruit moet dan door de rechter worden afgeleid dat de zaak reeds bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Het is dan aan de verkoper om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat de zaak bij aflevering wel aan de overeenkomst heeft beantwoord. In navolging van artikel 5 lid 3 van de richtlijn is bepaald dat dit vermoeden niet geldt indien de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Bij de aard van de zaak denke men bijvoorbeeld aan bederfelijke levenswaren indien ingevolge artikel 23 lid 1 het gebrek aan overeenstemming na de op de verpakking vermelde uiterste datum van houdbaarheid wordt gemeld; bij de aard van de afwijking denke men aan de situatie waarin duidelijk is dat de afwijking is ontstaan door de handelwijze van de koper (bijvoorbeeld een overduidelijk door een val niet meer functionerende videorecorder).
3.14.
Het beroep van [eiser] op artikel 7:18 lid 2 BW gaat niet op omdat de aard van de zaak en de aard van de afwijking zich daar in dit geval tegen verzetten. De aard van de zaak is in dit geval een levend dier. Daarbij komt over de aard van de afwijking het volgende. Het paard vertoonde geen afwijking/gebrek ten tijde van de levering. Dit volgt zowel uit de keuring door de dierenarts [dierenarts A] op 29 januari 2019 als uit het autopsierapport van 25 februari 2019. In dat laatste rapport staat dat de oorzaak van de dood mogelijk acuut hartfalen is geweest in het kader van shock. Dit mogelijke hartfalen is vrijwel direct opgetreden nadat het paard was gecastreerd in opdracht van [eiser] . Daardoor kan niet worden vastgesteld dat er al sprake zou zijn geweest van een afwijking/gebrek bij het paard voordat het paard de castratie onderging. Genoemde factoren in samenhang beschouwd hebben tot gevolg dat het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW hier niet opgaat. Dit betekent dat nu alleen nog wordt beoordeeld of het paard ten tijde van de aflevering non-conform was. Uit het voorgaande volgt dat dat niet het geval was. De subsidiaire grond voor de vordering gaat evenmin op.
3.15.
De vordering wordt afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , zoals hierna is bepaald.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 1.080,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op