ECLI:NL:RBGEL:2019:4497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
05/882281-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor moord met voorbedachten rade in Winterswijk

Op 8 oktober 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een 38-jarige man uit Bochum (Duitsland) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar voor moord. De man heeft op 29 oktober 2017 in Winterswijk een 58-jarige man met een hamer op zijn hoofd geslagen, wat leidde tot het overlijden van het slachtoffer op 30 oktober 2017 in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade, aangezien de verdachte met een hamer naar de plaats delict was gereden en het slachtoffer op klaarlichte dag meerdere keren had geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het aangetroffen DNA op de jas van het slachtoffer als bewijs gebruikt. De verdachte had een motief van bloedwraak, aangezien er een bloedvete bestond tussen de families van de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die vrijspraak bepleitte, verworpen en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de moord. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen zijn toegewezen en andere zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/882281-17
Datum uitspraak : 8 oktober 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres]
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid
raadslieden: mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven en mr. M. Heuvelmans, advocaat te Venlo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
24 april 2018, 17 juli 2018, 9 oktober 2018, 3 december 2018, 19 februari 2019, 7 mei 2019,
23 juli 2019 en 24 september 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 in de gemeente Winterswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans met een zwaar/hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan/stompen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] (op 30 oktober 2017) is komen te overlijden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 in de gemeente Winterswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans met een zwaar/hard
voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan/stompen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (op 30 oktober 2017) is komen te overlijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Van dat onderdeel van de tenlastelegging moet hij daarom worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat er twijfel bestaat omtrent het daderschap van verdachte. De verdediging heeft naar voren gebracht dat de auto van verdachte is gezien op de plaats delict. Hiermee staat echter niet vast dat verdachte op dat moment de bestuurder van de auto was. De door getuigen gegeven signalementen van de man die uit de auto stapte zijn te algemeen om te kunnen bijdragen aan het bewijs. Daar komt bij dat getuige [getuige 12] verdachte niet heeft herkend bij een fotoconfrontatie. Dit is een belangrijke contra-indicatie voor de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict.
Het aangetroffen DNA-spoor van verdachte op de jas van het slachtoffer kan niet bijdragen aan het bewijs, nu het spoor minimaal is en bovendien door secundaire overdracht op de jas terecht kan zijn gekomen. Ten slotte stelt de verdediging dat uit ovc-gesprekken volgt dat een ander dan verdachte het delict heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat ze op 29 oktober 2017 in Winterswijk zag dat een man met een hamer meerdere keren op de schedel van een andere man sloeg. Ze zag dat de man met de hamer met veel kracht sloeg en tijdens het slaan steeds voorover boog om flink uit te halen op het hoofd van het slachtoffer. De man met de hamer sprong in een auto met Duits kenteken [kenteken] en reed weg. [2]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze een man uit een donkerblauwe auto zag stappen. Ze zag hem vervolgens slaande bewegingen maken. Toen de man weer in de blauwe auto stapte en voor getuige langs reed zag ze dat het een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] was. [3]
De man die werd geslagen, [slachtoffer] , is op 30 oktober 2017 overleden. [4] De verwondingen aan zijn hoofd waren het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van heftig uitwendig stomp en/of botsend geweld zoals dat kan optreden als gevolg van het slaan met één of meerdere voorwerpen. Het overlijden van het slachtoffer wordt volledig verklaard door verstoring en/of verlies van hersenfuncties als gevolg van schedel-hersenletsel. [5] Forensisch antropologisch onderzoek wees uit dat er minimaal vijf keer heftig botsend geweld op de schedel is uitgeoefend. Microsporenonderzoek heeft opgeleverd dat er staal is aangetroffen in de beschadigingen in het schedelbotweefsel. Dit past bij gereedschap zoals een hamer. [6]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat het slachtoffer is overleden doordat hij meerdere keren met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die het slachtoffer met de hamer heeft geslagen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Auto van verdachte op plaats delict
De auto met het Duitse kenteken [kenteken] , die op de plaats delict aanwezig was, staat sinds 7 oktober 2016 op naam van verdachte. [7] Er is na het delict gezocht naar de auto, maar deze is niet aangetroffen. [8]
DNA aangetroffen op de jas van het slachtoffer
De jas van het slachtoffer is bemonsterd. De bemonstering met het SIN nummer AALD1710NL#24 betreft een bemonstering van de buitenzijde van de schuine opening van de linker steekzak op het ondervoorpand op de jas van het slachtoffer. Op deze plek is een mengprofiel aangetroffen dat DNA bevat van drie of vier personen, waaronder DNA nevenkenmerken die van verdachte kunnen zijn.
Voor wat betreft het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA profiel van verdachte en het DNA mengprofiel op de jas van het slachtoffer, wordt geconcludeerd dat de bevindingen 65 miljoen keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA van het slachtoffer, van verdachte en van één of twee willekeurige onbekende personen bevat dan wanneer het DNA bevat van het slachtoffer en twee of drie willekeurige onbekende personen. [9]
Verdachte had een motief: bloedwraak
Bloedwraak is het wreken van een vermoord familielid door (een lid van de familie van) de dader om het leven te brengen. Het hoeft niet zo te zijn dat de dader gedood wordt. [10]
De rechtbank overweegt dat er tussen de familie van het slachtoffer en de familie van verdachte sprake was van een bloedvete. Dit blijkt uit het volgende.
Ongeveer 30 jaar geleden is de vader van verdachte in Kosovo om het leven gebracht door een broer van het slachtoffer. Deze broer is hiervoor veroordeeld. Nadat hij in het jaar 1999 vrij kwam is er niets meer van hem vernomen. [11]
[getuige 3] , een dochter van het slachtoffer, heeft verklaard dat het dorp waar haar vader vandaan komt bekend staat om de toepassing van bloedwraak. De bloedvete tussen de families is nooit opgelost en sudderde dus nog. [12] [naam 1] , de andere dochter van het slachtoffer, heeft verklaard dat ze al ongeveer 10 jaar op de hoogte was van de geschiedenis en dat er nooit tussen de families is bemind. [13]
Getuige [getuige 4] , een vriend van verdachte, heeft verklaard dat verdachte de dochters van het slachtoffer in de jaren 2016 en 2017 tegenkwam in het uitgaansleven in Duitsland, onder andere in de discotheek waar verdachte als beveiliger werkzaam was. Verdachte vertelde aan getuige dat hij niets met de meisjes te maken wilde hebben omdat ze familie waren van de man die zijn vader in Kosovo had vermoord. [14] Verdachte was in de zomer van 2017 in Kosovo. Toen hij terugkwam zei hij tegen [getuige 4] dat hij er nu precies van op de hoogte was dat de meisjes uit Decan kwamen en van dezelfde familie waren als de moordenaar van zijn vader. [15]
Uit gesprekken, opgenomen in de auto van [getuige 5] (een broer van verdachte), komt het volgende naar voren:
11 augustus 2018: [16]
[naam 2] :
Nu jullie bloed hebben afgenomen (noot recherche: hiermee wordt de wraak bedoeld die samenhangt met een moord) en zijn gekomen, [getuige 5] , laten we hopen dat deze zaak goed gaat…
[getuige 5] :
Bedankt
[naam 2] :
Ja, ja, het zal goed gaan…laten we hopen dat God deze oplost en dat hij uit de gevangenis komt, want om eerlijk te zijn is er goed werk verricht…alleen dat we hopen dat hij en [naam 3] uit de gevangenis komen.”
17 augustus 2018: [17]
“ [getuige 5] :
het enige wat ons dwarszat…wat ons dwarszat…we hebben het gedaan…en hij heeft het gedaan…en ‘hallali’ voor hem. Hoe vaak heb ik mijn hart horen kloppen…ik wens dat zijn hart zo blij is…voor onze [naam 4] (opmerking recherche: verkleinwoord van [verdachte] ).
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat tussen de families van [slachtoffer] en verdachte een niet beminde bloedvete bestond en dat [slachtoffer] het slachtoffer van bloedwraak is geworden. Verdachte had, als lid van de familie [naam 5] , een motief om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat deze achtergrond bij verdachte speelde, leidt de rechtbank af uit de omstandigheden dat verdachte in zijn sociale omgeving werd geconfronteerd met de dochters van het slachtoffer en dat hij naar aanleiding daarvan navraag heeft gedaan naar de familie [slachtoffer] .
Verdachte is vertrokken naar Italië
De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte op 31 oktober 2017 naar zijn broers in Italië is gegaan. [18]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat verdachte op 29 oktober 2017 tegen 22:00 of 23:00 uur bij haar in Bochum langskwam. Verdachte zei dat hij naar zijn broer moest die een ongeluk had gehad. Verdachte had haast en is maar circa vijf minuten bij haar geweest. Hij was opgewonden en gedroeg zich anders dan anders. Hierna kon ze geen contact meer met verdachte krijgen. [19]
Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat verdachte op 29 oktober 2017 rond 18:00 bij de Mocca Cocktailbar in Bochum kwam om zijn loon op te halen. Hij vertelde dat zijn broer in Italië erg ziek was en dat hij hem daarom moest bezoeken. [20] Verdachte zei dat hij weer zou terugkomen, misschien over twee weken, twee maanden of twee jaar. Dat wist hij niet precies. [21]
Twee van de broers van verdachte in Italië, [getuige 8] en [getuige 5] , hebben echter verklaard dat omstreeks oktober 2017 niemand van de familie in het ziekenhuis heeft gelegen of ernstige gezondheidsproblemen heeft gehad. [22]
[getuige 9] , de dochter van verdachte, heeft verklaard dat zij op 4 november 2017 haar neven in Italië heeft opgebeld om te vragen of zij wisten waar haar vader was. Die neven hebben daarop ontkennend geantwoord. Vijftien minuten later werd zij door een Italiaans nummer gebeld. Het was verdachte. Hij zei dat hij in Keulen montagewerkzaamheden verrichtte. Hij had zijn mobiele telefoon verloren, of die was gestolen. Op de vraag, waarom hij met een Italiaans nummer belde, heeft hij niet gereageerd. [23]
[naam 6] , de moeder van [getuige 9] , heeft verklaard dat haar dochter het telefoonnummer waarmee verdachte belde, nog een keer heeft teruggebeld. Toen meldde zich alleen een Engels sprekend persoon. Verdachte kon op dat nummer niet worden bereikt. Het nummer behoorde kennelijk bij een internetcafé in Milaan. [24]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat verdachte daags na het hem ten laste gelegde feit naar Italië is vertrokken, dat hij zich anders gedroeg dan normaal en dat hij tegen de mensen in zijn directe omgeving heeft gelogen over de reden van zijn vertrek en zijn verblijfplaats.
Conclusie daderschap verdachte
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 29 oktober 2017 [slachtoffer] met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
De door de verdediging gevoerde verweren vinden hun weerlegging in deze bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging omtrent de fotoconfrontatie van getuige [getuige 12] , stelt de rechtbank vast dat deze fotoconfrontatie drie maanden na het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Genoemde getuige heeft niet verklaard dat verdachte niét de persoon was die hij op de plaats delict heeft gezien, maar dat de foto van een andere man het meest overeen kwam met het signalement zoals hij dat drie maanden daarvoor heeft beschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [getuige 12] onvoldoende specifiek om deze als contra-indicatie aan te merken voor de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het aangetroffen DNA op de jas van het slachtoffer, gelet op de bevindingen van het NFI in combinatie met de overige bewijsmiddelen, van verdachte is. In theorie is het mogelijk dat dit DNA via secundaire overdracht op de jas van het slachtoffer terecht is gekomen, zoals de verdediging heeft gesteld. De rechtbank heeft uit bovenstaande bewijsmiddelen echter de overtuiging bekomen dat het verdachte was die op 29 oktober 2017 in zijn auto reed en het slachtoffer met een hamer heeft geslagen. Van secundaire overdacht van DNA door een andere gebruiker van de auto is in onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake geweest.
Tot slot volgt de rechtbank ook de stelling van de verdediging dat de ovc-gesprekken verdachte als dader zouden uitsluiten niet. Uit de zin in het gesprek zoals hiervoor weergegeven: “
Hoe vaak heb ik mijn hart horen kloppen…ik wens dat zijn hart zo blij is…voor onze [naam 4]” volgt die conclusie in ieder geval niet. Los van de invulling van wat er mogelijk gezegd is tussen de woorden “is” en “voor”, is er hooguit af te leiden dat [getuige 5] zegt dat hij hoopt voor [naam 4] dat zijn hart blij is. Nergens blijkt de conclusie van de verdediging uit dat de moord is gepleegd voor [naam 4] .
Voorbedachte rade
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voorbedachte rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ vast komen te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Er moet dus gelegenheid zijn geweest voor beraad en bezinning, en niet zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Uit de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, blijkt dat er sprake is van doelbewust handelen. Verdachte is immers in zijn auto naar het slachtoffer toegereden, is met een hamer in zijn hand uit de auto gestapt en heeft meerdere malen op het hoofd van het slachtoffer geslagen.
Daar komt bij dat verdachte op 28 oktober 2017, de dag voor het misdrijf, om 9:20 uur een foto op Facebook heeft geplaatst waarop hij met een andere persoon is te zien. De tekst bij deze foto luidt: “Gisteravond in Luzern, Zwitserland, met [getuige 10] .” [25] De man met wie verdachte op de foto staat, getuige [getuige 10] , heeft verklaard dat hij nooit met verdachte in Zwitserland is geweest. De foto die op Facebook staat is volgens getuige op 21 oktober 2017 in Hagen (Duitsland) genomen. [26]
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte door de foto te plaatsen zichzelf vooraf een vals alibi heeft willen verschaffen.
Ten slotte is verdachte’s auto in de weken voor het ten laste gelegde feit meerdere keren in Winterswijk gezien. Zo heeft getuige [getuige 11] verklaard dat hij de auto met het kenteken [kenteken] in september 2017 drie keer heeft gezien. Getuige heeft de auto geparkeerd zien staan in de Verlengde Morsestraat − de straat waar het ten laste gelegde is gepleegd − met draaiende motor en de lichten uit. Ook werd getuige een keer ingehaald door voormelde auto op de Verlengde Morsestraat en heeft getuige de auto op een ander moment uit de Lindenstraat zien rijden. [27] De rechtbank merkt op dat de Lindenstraat de straat is waar het slachtoffer woonde.
Ook getuige [getuige 12] heeft verklaard dat hij de auto van verdachte eerder heeft gezien in de Verlengde Morsestraat. Hij denkt dat dit een week of zes voor het gepleegde misdrijf is geweest. [28]
Gelet op voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede gelet op het motief waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen voor het primair ten laste gelegde feit, te weten moord.
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Hij zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks29 oktober 2017 in de gemeente Winterswijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen,
althans eenmaal, (met kracht
)met een hamer,
althans met een zwaar/hard voorwerp,op
/tegenhet hoofd te slaan
/stompen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] (op 30 oktober 2017) is komen te overlijden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
moord

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op klaarlichte dag, met voorbedachten rade, het slachtoffer van het leven beroofd door meerdere malen met een hamer op diens hoofd te slaan. Hij heeft door zo te handelen geen enkel respect voor andermans leven getoond.
Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als één van de ernstigste misdrijven. Het spreekt voor zich – en dit is ook gebleken uit de ter zitting voorgelezen verklaringen van de nabestaanden − dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Het heeft hen onherstelbaar leed en verdriet gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat het geweld heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag aan een openbare weg. Meerdere mensen, waaronder minderjarigen, zijn van het gruwelijke tafereel getuige geweest. Dit zal ontegenzeggelijk de veiligheidsgevoelens van deze omstanders en die in de samenleving ernstig hebben aangetast.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank het motief mee waarmee deze moord is gepleegd. Bloedwraak is een onacceptabel en ongewenst fenomeen, waarvoor in deze maatschappij geen plaats is.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor een moord een gevangenisstraf van 15 tot 18 jaar wordt opgelegd. Het feit dat het slachtoffer op brute wijze om het leven is gebracht en dat er sprake is geweest van bloedwraak, maakt dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen van 18 jaren.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben zich, bijgestaan door mr. S. Striekwold en mr. P.M. Breukink, in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partijen hebben ieder een bedrag van € 7.500,- gevorderd voor immateriële schade in de vorm van shockschade. Deze schade is volgens de benadeelde partijen veroorzaakt door de confrontatie met de gevolgen van het gepleegde geweld tegen hun man, respectievelijk hun vader.
[benadeelde 2] heeft daarnaast een bedrag van € 714,32 gevorderd voor materiële schade en [benadeelde 3] een bedrag van € 12.486,96 voor materiële schade. Dit betreffen telefoonkosten en reiskosten, alsmede kosten gemaakt in verband met de uitvaart van het slachtoffer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, met uitzondering van de gevorderde reiskosten van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] die betrekking hebben op een eventueel hoger beroep. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, gevraagd de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade niet voor toewijzing vatbaar is, althans niet voor het volle bedrag.
Met betrekking tot de materiële schade heeft de verdediging naar voren gebracht dat uit het dossier is gebleken dat er geld is ingezameld voor de kosten van de uitvaart. De verdediging is van oordeel dat dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op een eventueel toe te kennen vergoeding voor materiële schade.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
De benadeelde partijen hebben gesteld dat het van algemene bekendheid is dat door gebeurtenissen als deze shockschade ontstaat. Meer specifiek hebben zij aangevoerd dat deze schade in dit geval is ontstaan doordat de benadeelde partijen zijn geconfronteerd met het zwaar mishandelde lichaam van hun partner respectievelijk vader in het ziekenhuis en doordat zij daarna een dag tussen hoop en vrees hebben geleefd. Het was immers enige tijd onduidelijk of het slachtoffer het zou overleven.
De rechtbank overweegt dat shockschade de schade is die ontstaat als een benadeelde partij een hevige emotionele schok ondervindt door het waarnemen van het ten laste gelegde feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan en door die schok geestelijk letsel oploopt. Geestelijk letsel zal in het algemeen slechts kunnen worden aangenomen als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Duidelijk is dat de dood van [slachtoffer] groot leed heeft veroorzaakt bij zijn gezinsleden. Hoe verschrikkelijk ook, de omstandigheid dat een geliefde of familielid slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf is op zichzelf echter niet voldoende om te kunnen aannemen dat shockschade is ontstaan. Ook de vaststelling dat sprake is van groot leed is niet voldoende om te kunnen aannemen dat shockschade is ontstaan.
Vast staat dat in dit geval geen schok is ontstaan doordat de benadeelde partijen getuige zijn geweest van het misdrijf. Zij waren daarbij immers niet aanwezig. Dan is de vraag of er sprake was van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het gepleegde misdrijf.
In de gevallen waarin in de jurisprudentie tot op heden een ‘directe confrontatie’ is aangenomen, kenmerken deze confrontaties zich in het algemeen door onverhoedse waarneming van het lichaam en verwondingen van de overledene direct na het feit. Een dergelijke onverhoedse waarneming heeft in deze zaak niet plaatsgevonden. Zonder af te doen aan het leed van de benadeelde partijen, staat vast dat zij niet op de plaats delict, maar in het ziekenhuis zijn geconfronteerd met het slachtoffer. Volgens de verklaring van [benadeelde 2] was het hoofd van zijn vader verbonden en waren zijn verwondingen niet te zien. Gelet daarop en dat de benadeelde partijen hun vorderingen op dit punt niet nader hebben onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf.
Nu aan het vereiste van de directe confrontatie niet is voldaan, is de vraag of een in de psychiatrie erkend ziektebeeld aanwezig is bij de benadeelde partijen niet meer aan de orde.
Gelet op het bovenstaande zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering met betrekking tot de gevorderde shockschade.
Materiële schade
Kosten uitvaart
[benadeelde 3] heeft vergoeding gevorderd van kosten die zijn gemaakt in verband met de uitvaart van het slachtoffer. Het betreft kosten voor de begrafenis in Kosovo, reis- en verblijfkosten van de nabestaanden in Kosovo, kosten in verband met een rituele wassing, kosten in verband met het plaatsen van een gedenksteen en kosten vanwege de aanschaf van rouwkleding. De benadeelde partij heeft de vordering met enkele bewijsstukken onderbouwd en heeft de rechtbank gevraagd om voor het overige gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier is gebleken dat door derden een bedrag van ruim € 7.000,- is ingezameld om de kosten van de uitvaart te kunnen voldoen. Uit het dossier blijkt dat met deze gelden ook daadwerkelijk kosten van de uitvaart zijn betaald en dat na betaling van deze kosten een bedrag resteerde. Dit resterende bedrag is door de inzamelaars aan een dochter van het slachtoffer uit een eerder huwelijk geschonken. De rechtbank is met de advocaten van de benadeelde partij van oordeel dat een dergelijke schenking geen voordeel voor de verdachte oplevert in die zin dat die schenking op gevorderde schade in mindering behoort te worden gebracht. Dat ligt naar het oordeel van de rechtbank echter anders ten aanzien van het gedeelte van het ingezamelde bedrag dat is aangewend voor betaling van de uitvaartkosten. Nu die kosten door derden zijn betaald, is er in zoverre geen sprake van schade van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft in haar vordering niet gespecificeerd welke kosten zijn voldaan met het ingezamelde geld. Bovendien is de gevorderde schade slechts met enkele bewijsstukken onderbouwd en zijn de rechtbank verder geen aanknopingspunten geboden om een accurate schatting te kunnen maken van de door de benadeelde partij geleden schade in verband met de uitvaart. Zo is er geen inzage gegeven in de gestelde verblijfskosten in Kosovo. Het standpunt dat de kosten van een overnachting op € 100,- per persoon moet worden geschat, kan zonder enige onderbouwing niet gevolgd worden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de benadeelde partij wordt bijgestaan door twee advocaten en ruim de tijd heeft gehad om een voldoende onderbouwde vordering in te dienen, gelet op het feit dat de zaak al bijna twee jaar loopt.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor de gevorderde kosten in verband met de uitvaart niet-ontvankelijk verklaren.
Reiskosten en telefoonkosten [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben beiden reiskosten gevorderd met betrekking tot een eventueel hoger beroep. De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering met betrekking tot deze kosten, nu het gaat om toekomstige kosten. Ook zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering met betrekking tot de telefoonkosten, nu deze schadepost niet met bewijsstukken is onderbouwd.
De benadeelde partijen hebben voorts vergoeding gevorderd van de reiskosten die verband houden met het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg en in verband met bezoeken aan de officier van justitie. De rechtbank overweegt dat, als geprocedeerd wordt met een gemachtigde in procedures die in persoon gevoerd mogen worden, in beginsel alleen aanspraak bestaat op vergoeding van proceskosten bestaande uit het ‘salaris gemachtigde’ en ‘verschotten’. Reiskosten kunnen alleen toegekend worden als sprake is van schade in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Reiskosten gemaakt in verband met het bijwonen van zittingen worden niet als zodanig aangemerkt. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor wat betreft dat onderdeel van de vorderingen daarom niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan de officier van justitie kunnen wel als schade in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt (kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid). Vaststaat dat benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde feit deze schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen. Dit betreft een bedrag van € 6,24 voor [benadeelde 3] en een bedrag van
€ 145,60 voor [benadeelde 3] .
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
niet-ontvankelijkin hun vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde 2], van een bedrag van
€ 6, 24 (zes euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade en de overige gevorderde materiële schade
niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van
€ 6, 24 (zes euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 (één) dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[getuige 3], van een bedrag van
€ 145, 60 (honderdvijfenveertig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij [getuige 3] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade en de overige gevorderde materiële schade
niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [getuige 3] , een bedrag te betalen van
€ 145, 60 (honderdvijfenveertig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 2 (twee) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2019.
mr. Pastoors is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2017501169 (onderzoek ONRAB17018 TGO Irak), gesloten op 30 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 478 en 479.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 530.
4.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 358.
5.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, p. 384 en 385.
6.Microanalyse Invasief Trauma onderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van een geweldsincident in Winterswijk op 29 oktober 2017, p. 403 en 404.
7.Proces-verbaal bevragen politiesystemen, p. 1189.
8.Proces-verbaal relaas, p. 58 en proces-verbaal van bevindingen, p. 2790 en 2791.
9.Aanvullende DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsmisdrijf met dodelijke afloop gepleegd in Winterswijk op 29 oktober 2017, p. 438, 439 en 440.
10.Analyse (mogelijk) Eer Gerelateerd Geweld, p. 2714.
11.Proces-verbaal van bevindingen, antwoorden Kosovaarse autoriteiten, p. 938.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 695 en 699.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] , p. 653.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 1236, 1238 en 1239.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 1236, 1238 en 1717.
16.Proces-verbaal relevante OVC- en tapgesprekken Italië, p. 2269 en bijlage 3: OVC Nissan, p. 2314.
17.Proces-verbaal relevante OVC- en tapgesprekken Italië, bijlage 3: OVC Nissan, p. 2325.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 1895.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 1505 en 1506.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 1551.
21.Notitie van een telefoongesprek van de Duitse politie met getuige [getuige 7] , p. 1544.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , p. 1884 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 1893.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] , p. 1490.
24.Onderzoeksverslag van de Duitse politie, p. 1481.
25.Proces-verbaal onderzoek Facebook naar [verdachte] , p. 1391.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , p. 1643 en 1644.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , p. 2679 t/m 2681.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] , p. 513.