ECLI:NL:RBGEL:2019:4380

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
05/860015-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag in een uitgaansgelegenheid met verwerping van noodweer(exces)

Op 1 oktober 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging doodslag. De zaak vond plaats in een café in Nijmegen op 16 december 2018, waar de verdachte het slachtoffer met een mes meerdere keren in de buik en borst heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken voordat er een vechtpartij ontstond en het slachtoffer geen mes in handen had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld met de intentie om het slachtoffer van het leven te beroven, wat resulteerde in een veroordeling voor poging doodslag. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, en de omstandigheden waaronder het gebeurde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, en moest een schadevergoeding van € 9.200,- aan het slachtoffer betalen. De rechtbank weigerde het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdediging, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk waren gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/860015-19
Datum uitspraak : 1 oktober 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 april 2019 en 17 september 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een ander scherp/puntig voorwerp,
in de buik en/of in de borst, althans het bovenlichaam en/of in de arm heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steek- en/of snijverwondingen in de buik en/of borst en/of arm heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of
meermalen met een mes, althans een ander scherp/puntig voorwerp, in de buik en/of in de borst, althans het bovenlichaam en/of in de arm te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging doodslag. In het door hem ter zitting overgelegde en voorgedragen schriftelijk requisitoir heeft hij de door hem gebezigde bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een acute noodweer- dan wel noodweerexcessituatie, waarin verdachte niet anders kon handelen dan hij deed. De verdediging heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een – aan het proces-verbaal gehechte – pleitnotitie.
Beoordeling door de rechtbank
Op 16 december 2018 omstreeks 01:35 uur werd een steekpartij gemeld in café [naam 1] te Nijmegen. Verbalisanten troffen ter plaatse in genoemd café een man, naar later bleek aangever, liggend op de grond aan met diverse steekwonden in buik en borst. [2]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij zich in de late avond van 15 december 2018 in café [naam 1] in Nijmegen bevond en dat hij op 16 december 2018 omstreeks 01:00 uur een woordenwisseling kreeg met een bezoeker van het café. Aangever zag dat tijdens deze woordenwisseling een andere jongen (zijnde verdachte) ineens op hen af kwam lopen. Aangever voelde op een gegeven moment dat er op hem ingestoken werd; hij voelde zich lichaam warmer en warmer worden. De jongen die hem stak zei niets terwijl hij aanviel. Aangever denkt dat hij een keer of zeven is gestoken. Aangever zakte op een gegeven moment op de grond, trok zijn T-shirt omhoog en zag dat er erg veel bloed op zijn shirt en op zijn lijf zat. Aangever hoorde later dat de jongen waar hij woorden mee heeft gehad [naam 2] heet. [3] Op de foto die aangever is getoond tijdens de aangifte zegt hij “voor een miljoen procent zeker” de man te herkennen die hem gestoken heeft, zijnde verdachte. [4]
Uit medische informatie afkomstig van drs. J.G.M. Hoefnagel, forensisch arts FMG blijkt het volgende. Aangever [slachtoffer] is in totaal zeven of acht keer met een mes in zijn bovenlichaam en arm gestoken. Hierdoor zijn letsel aan zijn long, een perforatie van de maagwand en bloedingen vanuit de slagaders ontstaan. Ook was sprake van een shock door een bloeding in de borstholte. Volgens de forensisch arts was de bloeding in de borstholte potentieel dodelijk. Wanneer één van de grote bloedvaten in de borstholte geraakt was, zou het letsel nog sneller dodelijk kunnen zijn. Bij aangever waren waarschijnlijk de onderste twee bloedvaten doorgesneden. [5]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 16 december 2018 in café [naam 1] in Nijmegen was. Op een gegeven moment zag hij een soort discussie tussen aangever [slachtoffer] en een ander. Het leek er niet op dat het uit de hand ging lopen. De getuige zag dat er een jongen met rasta haar bij aangever kwam staan. Hij zag dat die jongen naar aangever keek. [getuige 1] stond op ongeveer een meter afstand en hoorde het gesprek. [getuige 1] heeft toen nog wel zoiets gezegd van ‘niks aan de hand joh, kom op.’ [getuige 1] zag dat de jongen met rasta haar naar aangever keek en dat ineens het gezicht van aangever vertrok. [getuige 1] zag dat er iets mis was. [getuige 1] zag vervolgens dat de jongen met het rasta haar een mes in zijn hand had en dat hij instak op aangever [slachtoffer] . Hij zag dat aangever in zijn buik werd gestoken. Het mes dat de jongen in zijn hand hield leek op een zakmes of een stiletto, was ongeveer 20 centimeter lang, had geen handvat en was zilverkleurig. [getuige 1] zag dat de jongen met het mes bleef steken op aangever en dat aangever de jongen sloeg. Het volgende moment zag hij aangever op de grond liggen. Hij zag dat aangever heel erg bloedde. Daarna brak de chaos los. [getuige 1] heeft later gehoord dat de jongen die aangever heeft gestoken [verdachte] heet. [6] De getuige herkent verdachte voor honderd procent van de foto als zijnde de persoon die aangever gestoken heeft. [7]
Getuige [getuige 2] zag dat aangever een discussie kreeg met ene [naam 2] en een man met dreadlocks. Hij zag dat de man met de dreadlocks met zijn rechterarm stekende bewegingen maakte. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting [9] verklaard dat hij blijft bij de verklaring die hij bij de politie [10] heeft afgelegd. Verdachte zat aan de bar in café [naam 1] en op enig moment ontstond er een discussie, gevolgd door een ruzie, tussen aangever en [naam 2] . Verdachte vervolgens aangever gestoken. Verdachte is blijven steken totdat aangever op de grond viel.
Gelet op het vorengaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die aangever
[slachtoffer] op 16 december 2018 in Nijmegen verschillende malen met een mes in zijn borst, buik en arm heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden. Blijkens de letselrapportage had het bij aangever geconstateerde letsel fatale gevolgen kunnen hebben. Zonder acuut en ingrijpend medisch handelen, zou aangever [slachtoffer] de messteken niet hebben overleefd.
Gelet op het aantal keren dat verdachte heeft gestoken en de plekken waar hij aangever heeft geraakt, is het gedrag van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van letsel dat de dood ten gevolge kan hebben, dat verdachte daarmee de kans op het intreden van de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Daarom kan het opzet van verdachte op de dood van aangever bewezen worden verklaard. Dat het gevolg niet is ingetreden maakt dat hier sprake is van een poging tot doodslag.
De rechtbank is, gelet op alle omstandigheden, van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 december 2018 te Nijmegen,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
een ofmeermalen met een mes,
althans een ander scherp/puntig voorwerp, in de buik en
/ofin de borst,
althans het bovenlichaamen
/ofin de arm heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. De raadsman heeft – kort gezegd – gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft verdedigd. De verdediging heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een – aan het proces-verbaal gehechte – pleitnotitie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet heeft gehandeld in een situatie van noodweer en dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces derhalve moet worden verworpen. De officier van justitie heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat, kijkend naar de verklaringen die kort na het incident zijn opgenomen, het niet aannemelijk is dat aan de zijde van verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte of het lijf van de vader van verdachte. Integendeel: de handelingen van verdachte, te weten het plotseling insteken in de borst en buik van aangever, moeten op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging als aanvallend worden gezien en niet als verdedigend. De officier van justitie heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een – aan het proces-verbaal gehecht – requisitoir.
Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer is sprake indien het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Verdachte heeft - kort samengevat - verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken, omdat de vader van verdachte door [slachtoffer] en diens vrienden tegen de grond is geslagen en [slachtoffer] daarna met een mes op verdachte afkwam en verdachte in de buik stak.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op noodweer dan wel noodweerexces ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft de verklaring van aangever en de getuigenverklaring van [getuige 1] als uitgangspunt genomen bij de vaststelling van de feiten. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken vóórdat de vechtpartij in het café ontstond. Aan de verklaringen van verdachte hierover gaat de rechtbank voorbij en wel om de volgende redenen. Niet alleen bevat het dossier geen enkele ondersteunende verklaring voor de stelling van verdachte dat hij eerst door aangever met het mes is gestoken, er is zelfs – buiten verdachte – niemand die heeft verklaard bij [slachtoffer] een mes in zijn hand te hebben gezien. In café [naam 1] is door de politie ook geen mes aangetroffen, terwijl vaststaat dat [slachtoffer] het café niet heeft verlaten voor de politie ter plaatse kwam. Van het letsel dat verdachte zou hebben opgelopen in het café, kan niet worden vastgesteld dat dit door aangever met een mes is veroorzaakt. Dit letsel zou zeer wel kunnen zijn opgetreden toen verdachte het mes in zijn hand had en op aangever instak, of op een later moment zijn veroorzaakt. De rechtbank stelt derhalve vast dat aangever geen mes heeft gehad en verdachte niet heeft gestoken, voordat verdachte op aangever heeft ingestoken. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk geworden dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een aanval met een mes door [slachtoffer] en aldus uit noodweer heeft gehandeld.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte was doodsbang, zag zijn vader gewond op de grond liggen en moest denken aan zijn pasgeboren kind. Daardoor heeft hij vaker gestoken dan geboden was.
Gelet op het voorgaande wordt ook dit beroep op noodweerexces verworpen. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat aangever geen mes in zijn handen heeft gehad en dat de vader van verdachte pas na het steekincident op de grond is beland. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie en er was voor verdachte derhalve geen aanleiding om überhaupt te steken, laat staan zo vaak als verdachte heeft gedaan.
Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat hij heeft gehandeld ter verdediging van zijn vader en dat hij daarbij te ver is gegaan vanwege een hevige gemoedstoestand die ontstond doordat hij zijn vader gewond op de grond zag liggen, stelt de rechtbank vast dat ook voor dit verweer onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn in de bewijsmiddelen en de door de rechtbank vastgestelde (chronologische) gang van zaken. De vader van verdachte is pas ná de steekpartij op de grond gevallen, zodat deze gebeurtenis geen rol kan hebben gespeeld bij de beslissing van verdachte om een mes te pakken en aangever daarmee te steken.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair naar voren gebracht dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege het beroep op noodweer(exces). Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte een first offender is, dat hij werk en een gezin heeft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit doorkruisen. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle gestelde voorwaarden heeft gehouden. Mocht de rechtbank toch overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, verzoekt de raadsman deze aanzienlijk te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 maart 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 17 april 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, namelijk een poging
tot doodslag. Verdachte heeft met een mes verschillende malen in de buik en borst van [slachtoffer]
gestoken die hieraan had kunnen overlijden. Dat dit niet is gebeurd is het gevolg van snel
medisch ingrijpen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij aangever is blijven
steken totdat aangever op de grond lag, zonder acht te slaan op de gevolgen van zijn handelen.
Verdachte heeft hiermee een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangever
gemaakt. Dit soort geweld in een horecagelegenheid brengt ook in de samenleving angst en
diepe gevoelens van onveiligheid teweeg.
Naast het ernstige lichamelijke letsel dat het slachtoffer hierbij heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] tot de dag van vandaag te kampen heeft met de psychische en de lichamelijke gevolgen. Hij is ingetogener, heeft te kampen met slaapklachten en paniekaanvallen en is onder behandeling voor zijn psychische (PTSS) klachten. Daarnaast heeft hij aan de steekpartij enorme littekens op zijn borst overgehouden, wat ook zijn weerslag heeft op zijn psychische gesteldheid. Slachtoffer was daarnaast kickbokser en verdiende daarmee zijn inkomen. Echter, ten gevolge van de messteken zijn de buik- en borstspieren van het slachtoffer beschadigd en heeft hij weinig tot geen gevoel meer in zijn borst, waardoor het risico bestaat dat hij nooit meer de ring kan instappen.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en rechtvaardigt dan ook een forse bestraffing. Als uitgangspunt bij een voltooide doodslag geldt in zijn algemeenheid oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat het hier niet gaat om een voltooide doodslag, maar om een poging.
De reclassering heeft in haar rapport gewezen op het werk van verdachte en zijn stabiele
gezinsrelatie. Zijn vriendin en zijn moeder zijn ondersteunende factoren. De reclassering
heeft er ook op gewezen dat verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis
heeft gehouden aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Gedurende de
meldplichtgesprekken bij de reclassering laat verdachte een open houding zien en is correct
in het contact met de reclassering. De reclassering adviseert oplegging van bijzondere
voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat er verder rekening mee gehouden dat verdachte geen strafblad heeft; hij is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met hetgeen zich na het steekincident heeft afgespeeld en de houding van verdachte ter zitting. Verdachte is na het incident het café ontvlucht zonder oog te hebben voor de toestand van aangever en heeft zich in de daaropvolgende periode niet vrijwillig gemeld bij de politie. De poging van verdachte om zijn eigen gedrag te vergoelijken door aan te voeren dat hij zelf eerst gestoken is met een mes terwijl daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van is, ziet de rechtbank als aanwijzing dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen neemt.
De vraag is vervolgens welke straf passend is. De rechtbank begrijpt dat een langdurige
onvoorwaardelijke gevangenisstraf het (gezins- en werk)leven van de nog jonge verdachte
zal doorkruisen en mogelijke negatieve gevolgen met zich zal brengen, maar acht dit toch
gerechtvaardigd, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Een en ander tegen elkaar afwegend ziet de rechtbank aanleiding verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest. Anders dan door de officier van justitie geëist, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. Zij overweegt daartoe dat te zijner tijd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling overwogen zal moeten of de thans door de reclassering gestelde bijzondere voorwaarden nog nodig en zinvol zijn.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer] heeft, met verbetering van een foutieve berekening, een totaalbedrag van € 16.396,- gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het gevorderde bedrag. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsmede toewijzing van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering, nu door de raadsman is gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 9.200,- schade heeft geleden, bestaande uit € 1.200,- aan materiële schade, te weten gederfde inkomsten, en € 8.000,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De materiële schade bestaat uit de misgelopen inkomsten uit het [naam 3] gala van 9 maart 2019 waarop de benadeelde partij in actie zou komen en waarvoor hij zich – naar aanleiding van het bewezen verklaarde feit – heeft moeten afmelden. De tevens gevorderde ziekenhuiskosten worden niet toegewezen nu de benadeelde partij onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te achten dat de benadeelde partij daadwerkelijk ziekenhuiskosten heeft moeten maken.
Met betrekking tot de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam vaststaat dat het onderhavige feit een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en dat de benadeelde partij voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat hij aanzienlijke immateriële schade heeft geleden. Aangezien er voor de rechtbank thans onvoldoende duidelijkheid is over de medische eindsituatie en de (te verwachten) beperkingen, zal de rechtbank de vordering thans deels toewijzen en maakt zij ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding baseert de rechtbank zich onder meer op de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overig gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 9.200,-(negenduizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 9.200,-(negenduizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 81 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. A. van der Hilst, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2019.
Mr. van de Hilst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019098701, gesloten op 16 maart 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pag. ZD-026.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pag. ZD-046.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pag. ZD-047 en foto ZD-049.
5.Letselrapportage GGD Gelderland-Zuid, pag. ZD-206 – ZD231.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pag. ZD-087 en foto pag, ZD-089.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pag. ZD-087 en foto pag, ZD-089.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pag. ZD-080.
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 30 april 2019.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. PD-030 – PD-031 en PD036 – PD038.