ECLI:NL:RBGEL:2019:4218
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.S. Gaastra
- Rechtspraak.nl
Faillissementsuitkering en loonverplichtingen in het kader van een vaststellingsovereenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hesen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had een faillissementsuitkering aangevraagd na zijn ontslag op staande voet bij Kijkshop B.V. en de daaropvolgende vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder op 31 mei 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft toegekend aan eiser. Eiser was van mening dat de eindafrekening van zijn loon onterecht was ingehouden en dat hij nog recht had op een loonvordering van € 4.178,06. Verweerder betwistte dit en stelde dat de vakantiedagen die bij de eindafrekening zijn uitbetaald, onder de vaststellingsovereenkomst vallen.
De rechtbank overwoog dat de aanvrager van een faillissementsuitkering de vorderingen op de werkgever moet onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser aan gerede twijfel onderhevig was, omdat de tekst van de vaststellingsovereenkomst niet duidelijk maakte dat de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen alleen betrekking hadden op de periode na het ontslag. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de werkgever verplicht was om de nog niet opgenomen vakantiedagen uit te betalen, zelfs niet na het faillissement van de werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de vordering van eiser af.