ECLI:NL:RBGEL:2019:4169

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
05/720389-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met dwangverpleging en gevangenisstraf voor moord op vriendin

Op 17 september 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een 32-jarige man uit Culemborg veroordeeld tot tbs met dwangverpleging en een gevangenisstraf van vijf jaar voor de moord op zijn vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer om het leven heeft gebracht door haar meermalen met een mes in de borst te steken. De feiten vonden plaats in de nacht van 21 op 22 oktober 2018, waarbij de verdachte voorafgaand aan de daad al had nagedacht over zijn beslissing om het slachtoffer te doden. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die ten tijde van de moord in een psychotische toestand verkeerde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar en tbs geëist, wat door de rechtbank werd overgenomen. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van ruim 14.000 euro aan de nabestaanden van het slachtoffer te betalen. De rechtbank benadrukte de ernst van de daad en de impact op de nabestaanden, die voor altijd met het verlies van hun geliefde zullen blijven zitten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/720389-18
Datum uitspraak : 17 september 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te Vught PPC te Vught,
raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 februari 2019, 23 april 2019, 9 juli 2019 en 3 september 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2018 tot en met 22 oktober 2018
in de gemeente Culemborg, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder
geval met een dergelijk scherp steekvoorwerp, in de borst, in ieder geval in
het lichaam te steken/prikken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is met betrekking tot de opzettelijke levensberoving sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt ten aanzien van dit gedeelte van de bewezenverklaring volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 juli 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 oktober 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] p. 10;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 26 oktober 2018 inhoudende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door [naam 1] , arts en patholoog.
Gelet op het voorgaande staat vast dat verdachte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op 22 oktober 2018 in hun woning in [plaatsnaam] opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar meermalen met een mes in de borst te steken.
Moord of doodslag?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of al dan niet sprake is geweest van voorbedachte rade. Met andere woorden of sprake is van moord of doodslag? Bij doodslag handelt de dader in een opwelling, bijvoorbeeld uit woede. Van moord is sprake als de dader besluit het slachtoffer te doden, hij enige tijd nadenkt of heeft kunnen nadenken over de gevolgen van dit besluit en vervolgens zijn slachtoffer doodt (‘met voorbedachten rade’). Een belangrijke aanwijzing voor moord is dat verdachte de tijd heeft gehad om over de gevolgen van zijn daad na te kunnen denken. Er moet echter altijd worden gekeken of sprake is van contra-indicaties: feiten en omstandigheden die er op wijzen dat verdachte (desondanks) in een opwelling heeft gehandeld.
Voor de beantwoording van deze vraag acht de rechtbank de verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting en ten overstaan van de politie van belang en leidt daaruit het volgende af. Verdachte was al geruime tijd achterdochtig richting het slachtoffer en in de avond van 21 oktober 2018 wilde hij hun relatie beëindigen. Hij is rond 22:00 uur naar haar toe gegaan, terwijl zij al in bed lag, om te vragen of ze wilde praten. Nadat hij onenigheid met haar kreeg, heeft hij rond 23:30 uur de codes en wachtwoorden van zijn bankpas, e-mail en Google-account veranderd. Hij heeft toen ook de bankrekeningen vereffend in de wetenschap dat hij naar de gevangenis zou gaan, want hij zou een misdaad begaan. Daarna is hij naast haar op bed gaan liggen, heeft haar in zijn armen genomen en tegen haar gezegd dat dit hun laatste avond was. Daarop is hij naar buiten gelopen om te kijken of er iemand op straat liep in de wetenschap dat hij haar zou gaan doden. Hij verklaart daarover zelf dat hij niemand wilde tegenkomen. Enkele minuten daarna is hij weer naast haar op bed gaan liggen, heeft haar wederom in zijn armen genomen en gezegd dat hij haar zou verstikken. Hij heeft zijn handen om haar keel gedrukt en toen hij merkte dat hij het niet met zijn handen kon doen, bedacht hij zich dat hij haar met een mes moest doden. Hij heeft het slachtoffer toen aan haar haren van de slaapkamer naar de keuken gesleept, omdat hij wist dat op de afzuigkap een groot salade mes lag. Vervolgens heeft hij haar rond 01:30 uur (22 oktober 2018) met het mes in haar hart gestoken. Het slachtoffer heeft zich vanaf het moment in de slaapkamer, toen verdachte haar probeerde te wurgen, tot aan haar laatste momenten in de keuken, voordat verdachte het mes in haar borst stak, hevig verzet. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de voorgaande feiten en omstandigheden dat verdachte geruime tijd (enkele uren) voordat hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht het besluit daartoe al had genomen. Daarnaast was hij voorafgaand aan het doden van het slachtoffer op meerdere momenten (ruimschoots) in de gelegenheid om over zijn besluit en de gevolgen hiervan na te denken. Hij heeft dat blijkens zijn verklaringen ook gedaan. Van een gemoedsopwelling zoals door de verdediging is gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Andere contra-indicaties zijn niet aannemelijk geworden.
Dat verdachte naar alle waarschijnlijkheid (mede) tot zijn daad is gekomen onder invloed van een stoornis (waarover hierna meer), staat niet in de weg aan het oordeel dat sprake was van voorbedachte raad; die stoornis heeft het inzicht in hetgeen hij deed of het vermogen daarvoor een plan te maken, niet totaal weggenomen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade het slachtoffer om het leven heeft gebracht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 22 oktober 2018
in de gemeente Culemborg, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] meermalen,
in ieder geval éénmaal,met een mes,
in ieder
geval met een dergelijk scherp steekvoorwerp,in de borst,
in ieder geval in
het lichaamte steken
/prikken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
moord.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en sluit daarbij aan bij de bevindingen en conclusies uit de PBC-rapportage.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte als volgt.
Verdachte is klinisch geobserveerd in het Pieter Baan Centrum en heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek. Naar aanleiding van dit onderzoek is door [naam 2] (GZ-psycholoog) en [naam 3] (psychiater) een rapportage opgesteld, gedateerd 26 juni 2019. De rechtbank heeft van dit rapport kennis genomen.
De psycholoog en psychiater hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een chronische psychotische kwetsbaarheid en voorts dat hij ten tijde van het feit een actieve heftige psychose doormaakte, waarbij hij dermate verward was dat hij realiteit en fantasie niet meer uit elkaar wist te halen. Verder schrijven zij dat het psychotische toestandsbeeld mogelijk is versterkt door zijn in toenemende mate gebruik van cannabis, maar niet specifiek is veroorzaakt door het gebruik daarvan. Door hen is ook de diagnose schizofrenie overwogen maar dit kon onvoldoende worden onderbouwd door het ontbreken van negatieve symptomen die wel onderdeel zijn van deze ziekte. Hoewel bij de rapporteurs aanvankelijk de neiging bestond om het feit geheel niet toe te rekenen, gezien de heftigheid van het psychotische beeld waarbij verdachte niet meer in staat was zijn keuzes in vrijheid te nemen, konden zij dit onvoldoende onderbouwen door het ontbreken van een eenduidig delictscenario.
Door beiden wordt dan ook geadviseerd om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De gedragsdeskundigen hebben ter terechtzitting van 3 september 2019 toegelicht dat verdachte, naar hun oordeel, ten tijde van het tenlastegelegde erg psychotisch was, maar dat - nu een eenduidig delictscenario ontbreekt - niet uit valt te sluiten dat zijn handelen veroorzaakt is door een reëel conflict (een ruzie met het slachtoffer). Hierbij noemden zij ook de getuigenverklaringen van de onderburen die spreken over ruzie en geschreeuw tussen verdachte en het slachtoffer.
De rechtbank kan zich vinden in de (ter terechtzitting) gespecifieerde en onderbouwde conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze over, maar zal wel in sterke mate rekening houden met een straf verminderend aspect.
Omdat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is, is hij wel strafbaar.

7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Hiertoe is - kort gezegd - aangevoerd dat het gaat om een zeer ernstig feit, welke onder verontrustende omstandigheden is gepleegd. Verder is door de officier van justitie rekening gehouden met de problematiek van verdacht en de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Tot slot heeft de officier van justitie zich nog uitgelaten over het beslag. De inbeslaggenomen kleding, schoenen, auto, autosleutel en huissleutel kunnen terug gegeven worden aan verdachte en het identiteitsbewijs en rijbewijs van [slachtoffer] kunnen terug gegeven worden aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en heeft zich daarom niet uitgelaten over een straf/maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 15 juli 2019;
- een multidisciplinair (PBC-)rapport, opgemaakt door [naam 2] , GZ-psycholoog en [naam 3] , psychiater, gedateerd 26 juni 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn vriendin door haar, nadat het wurgen niet lukte, meermalen met een mes in haar borst te steken. Daarmee heeft hij het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op gruwelijke wijze ontnomen. Daarnaast heeft hij niet alleen het leven van het slachtoffer ontnomen, maar ook dat van de nabestaanden, waarbij in het bijzonder de moeder, broer en familie van het slachtoffer, een onherstelbaar verlies en groot verdriet is toegebracht. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet moeten dragen, zoals ook naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van de broer van het slachtoffer en diens partner. De rechtbank neemt verdachte dit ernstig kwalijk.
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum volgt dat het, gelet op de ongespecificeerde psychotische stoornis en de stoornis is cannabisgebruik, van groot belang is dat verdachte antipsychotische medicatie zal blijven gebruiken en zich zal onthouden van cannabis. Zolang verdachte goed is ingesteld op medicatie en niet psychotisch is, is het gevaar op gewelddadig gedrag beheersbaar, aldus de gedragsdeskundigen. Verdachte laat geen patroon van gewelddadig gedrag zien, maar de incidentele ernst van de agressie die verdachte heeft laten zien is dermate groot dat maakt dat in eerste instantie een hoge mate van beveiliging nodig is. De kans op een psychotische terugval op het moment dat verdachte zich zou onttrekken aan behandeling en het daarmee samenhangende risico op recidive is zodanig hoog, dat geadviseerd wordt om in eerste instantie een dwingend kader op te leggen. Gelet op de ernst van de psychopathologie, de verwachte zwaarte in behandeling en de potentiële ernst van recidive adviseren de deskundigen de terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Uit het uitgebreide rapport leidt de rechtbank af dat het noodzakelijk is dat ter voorkoming van recidive door verdachte een behandeling binnen een strak forensisch kader nodig is, welke behandeling zonder meer voor langere duur zal zijn. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het advies van de deskundigen overnemen en verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Aan de criteria voor het opleggen hiervan wordt ook voldaan. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht is, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van deze delicten. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de incidentele ernst van het feit, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. De duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu het feit is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam.
De vraag is dan wat daarnaast nog een passende straf is. Gezien de aard en ernst van het feit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van het voorarrest opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Gezien de proceshouding van verdachte, de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat hij ter terechtzitting oprechte spijt en berouw richting de nabestaanden heeft getoond, ziet de rechtbank aanleiding om geen hogere straf op te leggen. Ook is de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ‘slechts’ uitgegaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar heeft hiermee wel in sterke mate rekening gehouden in straf verminderend opzicht.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat nu geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet, de teruggave zal worden gelast van het na te melden voorwerpen, te weten:
- de kleding, schoenen, auto, autosleutel en huissleutel aan verdachte en
- het identiteits- rijbewijs van [slachtoffer] aan de nabestaanden van het slachtoffer.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De volgende benadeelde partijen [naam 4] (broer van het slachtoffer) en [naam 5] (moeder van het slachtoffer) hebben zich met bijstand van mr. S. Striekwold in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Zij vorderen de volgende bedragen:
[naam 4]
- € 10.400,00 ( kosten lijkbezorging naar Griekenland en begrafenis etc.)
- € 4.000,00 ( reiskosten zittingen en gesprekken OM)
- € 60,00 ( parkeerkosten)
- € 5.000,000 ( kosten hoger beroep)
[naam 5]
- € 250,00 ( kosten rouwkleding)
- € 5.000,000 ( kosten hoger beroep)
De benadeelde partijen hebben verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Ook hebben de benadeelde partijen verzocht om naast de veroordeling van verdachte tot betaling van het voornoemde bedrag de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen (minus de kosten ter zake het hoger beroep) en te vermeerderen met de wettelijke rechte en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de hoogte van de schadevergoedingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is
De schadevergoedingen zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu de schadeposten naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk zijn gemaakt en zij de rechtbank redelijk voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat deze ook kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de kosten ter zake het hoger beroep. Voor dat deel zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen worden verklaard.
Dit betekent dat aan [naam 4] een bedrag van € 14.460,00 zal worden toegekend en aan [naam 5] een bedrag van € 250,00.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 oktober 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
  • verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast daarnaast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
beslag
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten: kleding, schoenen, auto, autosleutel en huissleutel en
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de nabestaanden van het slachtoffer, te weten: het identiteitsbewijs en rijbewijs van [slachtoffer] .
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
Veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 4], van een bedrag van
€ 14.460,00 (veertienduizend vierhonderdzestig euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
Veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 5], van een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek [naam 6] ( [nummer 2] ) met dossiernummer [nummer 1] , gesloten op 21 december 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 juli 2019 en de processen-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 391-394 en 395-403.