ECLI:NL:RBGEL:2019:4168

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
05/054274-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het vervoeren van hennep met een werkstraf en vervangende hechtenis

Op 17 september 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2018 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, opzettelijk ongeveer 1046 gram hennep heeft vervoerd. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 3 september 2019 heeft de verdachte bekend, waardoor de rechtbank volstond met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging en verklaarde de verdachte schuldig aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De officier van justitie had geëist dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur, met de mogelijkheid van 50 dagen vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank heeft deze eis overgenomen en in haar overwegingen meegenomen dat de verdachte meer dan één kilo hennep vervoerde met de intentie deze te verkopen, wat bijdraagt aan het softdrugscircuit. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 100 uur, met de voorwaarde van vervangende hechtenis van 50 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/054274-18
Datum uitspraak : 17 september 2019
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 17 januari 2018 te Voorthuizen, gemeente
Barneveld, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1046 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier heeft de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 7;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 13;
- de verklaring van verdachte afgelegd tegenover de politie, p. 47-48.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
een of meer tijdstip(pen) of omstreeks17 januari 2018 te Voorthuizen, gemeente
Barneveld,
(telkens)opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van ongeveer 1046 gram hennep(toppen),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 100 uren werkstraf, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 2 augustus 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte meer dan één kilo hennep in zijn auto vervoerde omdat hij dit wilde verkopen. Hij heeft daarmee welbewust de Opiumwet overtreden. Door zo te handelen zou verdachte bijdragen aan instandhouding van het (soft)drugscircuit.
Alles overwegende zal de rechtbank de straf opleggen die door de officier van justitie is gevorderd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (éénhonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Hilst (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2019.
Mr. Jansen-van Leeuwen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 6 februari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.