ECLI:NL:RBGEL:2019:414

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
05/881308-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging met een vuurwapen in Apeldoorn

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een 30-jarige man uit Apeldoorn veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben daarvan. De man was betrokken bij een lokaal drugsconflict en had op 1 augustus 2018, tijdens een confrontatie op een schoolplein, een schot gelost met een doorgeladen vuurwapen. Hoewel de rechtbank niet bewezen achtte dat hij gericht op het slachtoffer had geschoten, werd de bedreiging door het tonen van het vuurwapen en het lossen van een schot wel bewezen geacht. De rechtbank sprak de man vrij van poging tot moord, doodslag of zware mishandeling, omdat niet kon worden aangetoond dat hij opzettelijk op het slachtoffer had geschoten. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd grotendeels afgewezen, omdat de rechtbank niet aannemelijk achtte dat het slachtoffer als gevolg van het incident had moeten verhuizen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, vooral gezien de locatie van het incident en de betrokkenheid van kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881308-18
Datum uitspraak : 31 januari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende in de [adres] ,
maar thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) in Grave
raadsman: mr. J.S.W. Boorsma, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 15 november 2018 en 17 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 januari 2019 is aangepast op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 augustus 2018 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een (doorgeladen) vuurwapen, op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 augustus 2018 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of andere personen opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een (doorgeladen) vuurwapen, op en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of andere personen heeft geschoten, althans een schot heeft gelost in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of een of meer andere personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 01 augustus 2018 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] en/of een of meer andere personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een (doorgeladen) vuurwapen, op en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of een of meer andere personen heeft geschoten, althans een schot heeft gelost in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of een of meer andere personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 01 augustus 2018 in de gemeente Apeldoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] een (doorgeladen) vuurwapen te tonen en/of voor te houden en/of meermalen, althans eenmaal, op/in de richting van die [slachtoffer] te schieten, althans een schot te lossen in de nabijheid van die [slachtoffer] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 augustus 2018 zijn [betrokkene 1] , haar dochter [betrokkene 2] en haar kleinzoon [betrokkene 3] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. [betrokkene 1] wilde met de vader van [slachtoffer] praten, omdat [slachtoffer] haar kleinzoon iedere keer lastig viel. In de tuin zat een vrouw. [2] Dit bleek [betrokkene 4] te zijn, de vriendin van [slachtoffer] . Zij heeft toen [slachtoffer] gebeld met de mededeling dat er mensen bij hun woning in te Apeldoorn waren die met hem wilden praten. [slachtoffer] is daarop samen met zijn vriend [betrokkene 5] naar de woning gereden. Ze zijn met z’n allen naar het pleintje bij de nabijgelegen scholen gelopen. [3] Verdachte, die aanvankelijk op enige afstand van de woning van [slachtoffer] had staan wachten, liep op de groep af toen [slachtoffer] daar arriveerde. Er werd geduwd en getrokken en er ontstond een vechtpartij. Daarbij pakte [betrokkene 5] verdachte vast. Ze vielen op de grond. Toen het verdachte lukte om op te staan, heeft hij het tasje dat hij om zijn nek had, geopend en daar een vuurwapen uitgehaald. Hij heeft het vuurwapen doorgeladen, waarbij een patroon op de grond is gevallen. Hij is wat achteruit gelopen en heeft gezegd dat ze moesten oprotten. Verdachte heeft met dit wapen in ieder geval één keer geschoten. Daarna is hij naar de scooter gerend en samen met zijn neefje [betrokkene 3] weggereden. [4]
[getuige] heeft op het pleintje tussen de scholen [naam 1] en [naam 2] op aanwijzen van kinderen een patroon gevonden. [5] Verder is op het pleintje een lege huls aangetroffen. [6] De tekst in de hulsbodem van de aangetroffen patroon en de tekst in de aangetroffen huls waren identiek. Er stond in: “HP *9mm POLICE*”. [7]
Volgens verdachte heeft hij het vuurwapen twee weken voor het incident van iemand aangenomen en heeft hij het daarna steeds bij zich gedragen. [8] De kogels, naar de rechtbank begrijpt: patronen, zaten al in het magazijn, toen hij het wapen kreeg. Het was een pistool van het merk Walther. [9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 meest subsidiair en feit 2. Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair heeft zij betoogd dat opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair. Hij heeft betoogd dat er geen rustig moment van planning of beraad is geweest, waardoor de voorbedachte raad afwezig is en dus niet kan worden bewezen. Het motief om te schieten was om weg te komen. De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat er geen afgeschoten kogel is gevonden. Het bewijs dat hij heeft geschoten in de richting waar [slachtoffer] en de anderen stonden, ontbreekt. Het ondersteunt eerder de stelling dat er in de lucht of een andere kant op is geschoten, zoals verdachte ook heeft verklaard. De verklaringen van getuigen dat gericht is geschoten zijn volgens de raadsman tegenstrijdig. Voor zover het wapen (kort) gericht zou zijn geweest op [slachtoffer] , is dat onvoldoende om een poging tot doodslag te kunnen aannemen. De raadsman concludeert dat de schootsbaan kennelijk niet in de richting van [slachtoffer] is geweest, maar juist van de groep mensen af en dat er dus ook geen direct gevaar voor anderen is geweest of een risico dat omstanders zouden worden geraakt. Naar zijn mening is sprake van bedreiging met een vuurwapen.
Beoordeling door de rechtbank
Voor de rechtbank staat vast, en dat erkent verdachte ook, dat verdachte met een vuurwapen een schot heeft gelost. Aan de orde is de vraag hoe dit dient te worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij wat achteruit is gelopen en schuin opzij heeft geschoten. Dat hij achteruit is gelopen lijkt te volgen uit het feit dat de patroon, die uit het pistool is gesprongen bij het doorladen, en de huls, die bij het afvuren is vrijgekomen, niet op dezelfde plek zijn aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gericht op [slachtoffer] heeft geschoten dan wel op een of meer anderen die deel uitmaakten van het groepje waarvan [slachtoffer] deel uit maakte; behalve verdachte en [slachtoffer] stonden, op een korte afstand, ook [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , Mohammed [betrokkene 5] en [betrokkene 4] . De getuigen [betrokkene 5] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben niet gezien dat er werd geschoten. Getuige [betrokkene 4] zag dat de jongen het wapen met een gestrekte hand vasthield, maar heeft verklaard dat ze niet heeft gezien dat hij schoot. [slachtoffer] is de enige die heeft verklaard dat het wapen op hem was gericht, maar ook hij heeft niet gezien dat het schot op hem was gericht. Hij heeft verklaard dat hij zich omdraaide en dat hij een knal hoorde terwijl hij wegrende. Nu er geen bewijs is dat verdachte gericht op [slachtoffer] heeft geschoten, dan wel op een ander die deel uitmaakte van het groepje waarin [slachtoffer] stond, acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is geweest van poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Verdachte dient in zoverre te worden vrijgesproken. Het tonen van een vuurwapen en het vervolgens lossen van een schot in een dergelijke situatie is naar zijn aard bedreigend en de rechtbank acht de meest subsidiair ten laste gelegde bedreiging met een vuurwapen daarom wel bewezen. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. meest subsidiair
hij op
of omstreeks01 augustus 2018 in de gemeente Apeldoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] een (doorgeladen) vuurwapen te tonen en/of voor te houden en
/of meermalen, althanseenmaal,
op/in de richting van die [slachtoffer] te schieten, althanseen schot te lossen in de nabijheid van die [slachtoffer] ;
2.
hij
in of omstreeks de periode vanop 1 augustus 2018 te Apeldoorn,
in elk geval in Nederland,een wapen van
categorie II en/ofcategorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 meest subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
Feit 2:
Overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 meest subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd, zoals in het reclasseringsadvies van 14 januari 2019 opgenomen. Dit omvat kort samengevat een meldplicht, een ambulante behandeling en overige voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de situatie waarin verdachte verkeerde. Hij is verwikkeld in een conflict met een Apeldoornse straatbende, [naam 3] , die hem, zijn vriendin en zijn aangetrouwde neef bedreigt. Verdachte heeft een moeilijke jeugd gehad, kan niet goed met boosheid en angst omgaan en is vooral doodsbang. De raadsman meent dat therapie en heel veel begeleiding wenselijk zijn. De raadsman meent dat een gevangenisstraf van 7 tot 12 maanden onvoorwaardelijk passend is en dat daarnaast in aansluiting op het reclasseringsadvies een flinke voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd als stok achter de deur. Verdachte heeft geen psychiatrische stoornis. Het verplicht innemen van medicatie, zoals door de reclassering geadviseerd, acht de raadsman daarom niet nodig. Wel kan worden gedacht aan een cognitieve gedragstherapie.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bedreiging met dat vuurwapen. Hij is al langere tijd in conflict met een groep personen die zich kennelijk bezighoudt met drugsgerelateerde zaken, en met wie hij in het verleden zaken deed. Sinds hij afstand van hen heeft genomen, hebben zich incidenten voorgedaan, waaronder brandstichtingen, vernielingen, bedreigingen, ruzies en vechtpartijen. Ook verdachtes vriendin en een aangetrouwde neef ondervinden hiervan hinder. Van een aantal van deze incidenten is melding gemaakt bij de politie. Nadat de betreffende neef opnieuw was lastiggevallen, wilden hij, zijn tante [betrokkene 2] en zijn oma [betrokkene 1] gaan praten met de vader van [slachtoffer] , om te bewerkstelligen dat de overlast zou stoppen. Het gesprek liep uit op een vechtpartij op een schoolplein in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] . Op dat plein was verdachte, die op een afstand stond toe te kijken. Hij had een geladen vuurwapen bij zich en droeg dat in een tasje om zijn nek. Verdachte heeft vervolgens met [betrokkene 5] gevochten en viel daarbij op de grond. Toen hij weer op de been was, heeft hij zijn wapen gepakt, doorgeladen en een schot gelost.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen nu het incident plaatsvond midden in een woonwijk en ook nog eens op een schoolplein. Het is een geluk dat er op dat moment geen kinderen op het schoolplein aan het spelen waren. Dat had zeker anders kunnen zijn, het incident vond immers overdag plaats en de schoolkinderen waren vanwege de zomervakantie vrij. De vier kinderen die wel in de school waren hebben gelukkig niets gemerkt. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij een vuurwapen heeft aangeschaft naar aanleiding van een eerder incident, waarbij hij zou zijn beschoten. Hij had van dat incident aangifte kunnen en moeten doen bij de politie, zodat de politie daarnaar een onderzoek had kunnen instellen. Door een wapen te nemen en die dag bij zich te dragen terwijl hij vanwege de voorgeschiedenis ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid dat de situatie zou escaleren, heeft hij het recht in eigen hand genomen, met alle gevaren van dien. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen gezorgd voor angst bij [slachtoffer] en andere personen die bij het incident betrokken waren, hij heeft ook gezorgd voor onrust, overlast en een gevoel van onveiligheid bij de omwonenden.
Over verdachte zijn op 11 januari 2019 en 14 januari 2019 Pro Justitia rapporten uitgebracht. Deze rapporten zijn opgemaakt door respectievelijk [naam 4] , GZ-psycholoog, en
[naam 5] , psychiater. Uit de rapporten komt naar voren dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik, in vroege (gedwongen) remissie. Er is geen doorwerking van deze stoornissen in het tenlastegelegde geconstateerd. Vanuit antisociale gedragskeuzes heeft verdachte er in het verleden bewust voor gekozen om zijn inkomsten uit drugshandel te vergaren en zich te begeven in een criminele wereld. Het feit dat hij hierdoor in de problemen is gekomen, zoals de situatie rondom het tenlastegelegde, hangt hiermee volledig samen. Hij moet hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. De deskundigen menen dat er geen aanwijzingen zijn om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zij achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt in elk geval deze conclusie over en maakt die tot de hare.
In algemene zin kan worden gesteld dat het recidiverisico op crimineel gedrag verhoogd is. Als verdachte een pro sociaal leven weet op te bouwen en zijn financiële en andere problemen weet op te lossen, dan zou dat een gunstig effect hebben op het algehele recidiverisico. Verdachte zou baat kunnen hebben bij praktische begeleiding en toezicht door de reclassering, aldus de deskundigen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 14 januari 2019. Omdat verdachte de poging tot moord dan wel poging tot doodslag heeft ontkend, onthoudt de reclassering zich primair van een advies. Gezien het delictverleden is volgens de reclassering sprake van een beginnend delictpatroon met betrekking tot het plegen van geweld. De situatie waarbij verdachte nu in ieder geval voor de tweede keer voor eigen rechter probeert te spelen, omdat de politie te weinig zou doen aan de bedreigingen vanuit de kant van het slachtoffer, vindt de reclassering zeer zorgelijk. Er is sprake van een hoog recidiverisico en een hoog risico op nieuw geweld. Gelet op het delictverleden en de huidige situatie heeft de reclassering toch een advies gegeven. De reclassering heeft, in het geval de rechtbank een gevangenisstraf oplegt die korter is dan 12 maanden, geadviseerd een deel hiervan in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daaraan dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden een meldplicht, een ambulante behandeling door een forensisch psychiatrische polikliniek, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel van de behandeling kan zijn, en overige voorwaarden. Laatstgenoemde voorwaarden zien op het openheid van zaken geven onder meer wat betreft denkpatronen, dagbesteding, financiën en op het zoeken naar huisvesting buiten Apeldoorn.
De rechtbank heeft verder de justitiële documentatie van 5 december 2018 van verdachte in aanmerking genomen. Daaruit komt naar voren dat verdachte op 23 augustus 2018 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld voor vernieling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank zal rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu de feiten die in deze strafzaak zijn bewezenverklaard, zijn gepleegd voor de zitting van de politierechter.
Alles in aanmerking nemend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Dit is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De officier van justitie heeft bij de toelichting van haar vordering toegelicht dat de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de Oriëntatiepunten van het LOVS qua strafmaat uiteenlopen. De rechtbank is uitgegaan van de Oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor het voorhanden hebben van een pistool of revolver een gevangenisstraf van 3 maanden genoemd en voor bedreiging door het tonen van een vuurwapen een gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank houdt vervolgens rekening met strafverzwarende omstandigheden. Verdachte heeft niet alleen een vuurwapen getoond, maar ook een schot gelost. Daar komt bij dat het incident plaatsvond op een schoolplein midden in een woonwijk. Verdachte heeft ervoor gekozen een wapen aan te schaffen en bij zich te dragen, in plaats van aangifte te doen bij de politie en aldaar voor hulp aan te kloppen. De ernst van het feit, zoals weergegeven in de strafverzwarende omstandigheden maakt dat de rechtbank de voor de bedreiging op te leggen gevangenisstraf heeft verhoogd tot 9 maanden. Samen met de op te leggen gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van het vuurwapen, komt de gevangenisstraf dan uit op 12 maanden.
De rechtbank zal hiervan 4 maanden opleggen in voorwaardelijke vorm teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank begrijpt dat bij het opmaken van het reclasseringsrapport, de Pro Justitia rapporten nog niet beschikbaar waren. Gelet op de Pro Justitia rapporten acht de rechtbank een ambulante behandeling in een forensisch psychiatrische polikliniek niet aan de orde en evenmin dat verdachte verplicht medicatie zou moeten innemen. Ook voor de voorwaarden genoemd onder ‘Overige voorwaarden’ ziet de rechtbank geen aanleiding die op te leggen.
De rechtbank ziet wèl meerwaarde in toezicht en begeleiding door de reclassering, die gericht is op hulp bij meer praktische zaken, en in een ambulante behandeling voor zover dit betreft een agressieregulatietraining en/of een gedragsinterventie in de vorm van een COVA+ training. Om die reden zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een gedragsinterventie, de twee laatste voorwaarden voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht.
Omdat verdachte door de op te leggen straf nog enige tijd in detentie zal moeten doorbrengen, ziet zij geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen voorwaarden te gelasten.

8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.530,- voor de volgende kosten:
  • kosten vanwege een gedwongen verhuizing € 2.500,-
  • bel- en kopieerkosten € 30,-
  • immateriële schade € 10.000,-
Daarnaast is een bedrag van € 770,- gevorderd voor de kosten van rechtshulp.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu [slachtoffer] ook een rol lijkt te hebben gehad in het lopende conflict. Er is daarom meer onderzoek nodig om tot een juiste verdeling van de schade te komen. Dat zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en daarbij nog opgemerkt dat de huurovereenkomst aan de vader van [slachtoffer] , en niet aan [slachtoffer] zelf is opgezegd. Bovendien blijkt uit de brief dat er sprake is geweest van meerdere meldingen van overlast, wat vragen oproept over het causale verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de verhuizing. De raadsman heeft verzocht de vordering voor zover het betreft de kosten voor rechtsbijstand af te wijzen omdat het erop lijkt dat [slachtoffer] een uitkering ontvangt en daarmee in aanmerking zou kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de door de advocaat van [slachtoffer] overgelegde stukken naar voren komt dat de huur aan de vader van [slachtoffer] is opgezegd. De reden van de opzegging is dat in augustus 2018 vele meldingen van overlast zijn ontvangen en er ook al vóór augustus 2018, het moment van het schietincident, meerdere meldingen van overlast zijn ontvangen. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat [slachtoffer] en [betrokkene 4] kennelijk zijn gaan samenwonen en daartoe bijzondere bijstand hebben ontvangen voor de kosten van inrichting van de woning. Deze kosten staan niet in causaal verband met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet daarom aanleiding de vordering in zoverre af te wijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover dit betreft de bel- en kopieerkosten en de gevorderde immateriële schade. De stukken in het dossier en de mutaties bij de politie wijzen erop dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van (enige) eigen schuld bij [slachtoffer] . In de afgelopen jaren hebben er kennelijk meerdere incidenten plaatsgevonden in de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Om tot een juiste verdeling van de schade te komen, zo die er al is, is meer onderzoek nodig. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
De rechtbank zal ook de vordering met betrekking tot de nota van zijn rechtsbijstand afwijzen. Gelet op het feit dat [slachtoffer] bijzondere bijstand heeft ontvangen, is aannemelijk dat hij uitkering of een inkomen geniet op bijstandsniveau. Dit houdt in dat [slachtoffer] in beginsel ook in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Omdat [slachtoffer] noch zijn gemachtigde ter zitting aanwezig waren om toe te lichten waarom zijn advocaat hem desondanks een rekening stuurt ter hoogte van deze vordering, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet noodzakelijk waren en zal zij de vordering daarom afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 4 (vier) maanden,
  • stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 48 uur na het einde van de detentie zal melden bij de Reclassering Nederland regio Oost op telefoonnummer [telefoonnummer] en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- indien en voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht, zal meewerken aan een ambulante behandeling ter regulering van zijn agressieproblematiek, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze behandeling door of namens de instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
- indien en voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training sociale vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • wijst af de vordering tot schadevergoedingten bedrage van € 2.500,- voor vergoeding van kosten voor een gedwongen verhuizing en de vordering ten bedrage van € 770,- voor kosten van rechtsbijstand, ingediend door de
    benadeelde partij [slachtoffer];
  • verklaart de

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Croll (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noor- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018346041, gesloten op 30 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] , p. 173.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] , p. 145.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 januari 2019.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 178.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 112.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 januari 2019.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 258.