In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de heffing van inkomstenbelasting in box 3. Eiser, een EU-burger met de Duitse nationaliteit, betoogde dat de forfaitaire heffing in box 3 in strijd is met de vrij verkeerbepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat er sprake is van een zuiver interne situatie, waardoor de VWEU-bepalingen niet van toepassing zijn. Eiser heeft geen concrete feiten aangedragen die aantonen dat hij door de forfaitaire rendementsheffing wordt beperkt in zijn mogelijkheden om diensten uit andere lidstaten te ontvangen of om te investeren in andere lidstaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die aan eiser was opgelegd, correct was. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd na bezwaar van eiser. Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, maar de rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde gronden niet opgingen. De rechtbank heeft eerder in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de artikelen van het VWEU niet van toepassing zijn in situaties zoals die van eiser, die in Nederland woont en zijn vermogen in Nederland heeft.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.