ECLI:NL:RBGEL:2019:4099

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5961
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de forfaitaire heffing in box 3 van de inkomstenbelasting in relatie tot het EU-recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de heffing van inkomstenbelasting in box 3. Eiser, een EU-burger met de Duitse nationaliteit, betoogde dat de forfaitaire heffing in box 3 in strijd is met de vrij verkeerbepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat er sprake is van een zuiver interne situatie, waardoor de VWEU-bepalingen niet van toepassing zijn. Eiser heeft geen concrete feiten aangedragen die aantonen dat hij door de forfaitaire rendementsheffing wordt beperkt in zijn mogelijkheden om diensten uit andere lidstaten te ontvangen of om te investeren in andere lidstaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die aan eiser was opgelegd, correct was. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd na bezwaar van eiser. Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, maar de rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde gronden niet opgingen. De rechtbank heeft eerder in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de artikelen van het VWEU niet van toepassing zijn in situaties zoals die van eiser, die in Nederland woont en zijn vermogen in Nederland heeft.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/5961

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.988 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.879.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2018 de aanslag IB/PVV gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 oktober 2018, ontvangen door de rechtbank op 30 oktober 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Een kopie hiervan is aan verweerder gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon A] en [persoon B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Het over 2017 bijgeschreven rendement bedraagt € 949. De in 2017 bijgeschreven rente bedraagt € 1.461.
2. Met dagtekening 6 juni 2018 is de definitieve aanslag vastgesteld. De belasting over het forfaitaire inkomen uit box 3 bedraagt € 1.163.
Geschil
3. In geschil is of:
- het hanteren van een fictieve heffingsmaatstaf op rendement in box 3 een inbreuk vormt op het in artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) neergelegde recht op vrij verkeer van diensten;
- het hanteren van een fictieve heffingsmaatstaf op rendement in box 3 een inbreuk vormt op het in artikel 63 van het VWEU neergelegde recht op vrij verkeer van kapitaal van belastingplichtigen die hun vermogen uitsluitend vastleggen in spaargeld;
- er een inbreuk op artikel 65, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van het VWEU ontstaat doordat rendementen van belastingplichtigen behaald uit privévermogen binnen de interne markt anders belast worden al naar gelang daarbij gebruik is gemaakt van de tussenkomst van een spaargeldvennootschap en/of een trust;
  • sprake is van een schending van het in artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) neergelegde recht op eigendom;
  • sprake is van schending van het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht op een openbaar proces.
4. Niet is in geschil of sprake is van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Ook heeft eiser zijn grond inzake de aanslaggrens ingetrokken.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank is, anders dan eiser en zoals zij ook al heeft geoordeeld met betrekking tot eisers beroep tegen de aanslag IB/PVV 2016 (rechtbank Gelderland 25 februari 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:921), van oordeel dat de door eiser genoemde artikelen van het VWEU in dit geval niet van toepassing zijn. De reden daarvoor is dat sprake is van een zuiver interne situatie waarin de vrij verkeerbepalingen van het VWEU niet van toepassing zijn. De wettelijke regeling inzake belastingheffing over rente op in Nederland gehouden bankrekeningen in box 3 geeft geen uitvoering aan het recht van de Europese Unie. Er is zowel feitelijk als juridisch sprake van een zuiver nationale situatie in de sfeer van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser woont in Nederland en zijn vermogensbestanddelen worden op dezelfde wijze in de rendementsheffing van box 3 betrokken als alle andere in Nederland wonende personen. Dat eiser de Duitse nationaliteit heeft, in het verleden gebruik heeft gemaakt van zijn Unieburgerschap en zich in Nederland heeft gevestigd, maakt dit niet anders, omdat dat geen invloed heeft op de manier waarop belasting over zijn vermogen wordt geheven.
6. Eiser heeft erop gewezen dat er een verschil is tussen het sparen van geld in een BV of in een trust. Dit betreft echter een louter hypothetische stelling omdat eiser geen BV of trust heeft opgericht of al concrete voorbereidingen daarvoor heeft getroffen. Daarom laat de rechtbank in het midden of tussen de fiscale behandeling van beide rechtsvormen een ongeoorloofde ongelijke behandeling bestaat. Ook overigens heeft eiser geen concrete feiten of omstandigheden genoemd op grond waarvan hij door de forfaitaire rendementsheffing wordt beperkt in het ontvangen van diensten uit een andere lidstaat of het investeren in een andere lidstaat of vanuit een andere lidstaat. Ook heeft eiser geen concrete feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de heffing in box 3 eiser beperkt in de uitoefening van zijn Unieburgerschapsrechten. De rechtbank verwijst verder naar wat zij heeft overwogen in haar uitspraak van 25 februari 2019.
7. Omdat geen sprake is van een situatie waarin het recht van de Europese Unie ten uitvoer wordt gelegd, zijn de door eiser genoemde artikelen van het Handvest evenmin van toepassing.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. B.J. Zippelius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.