ECLI:NL:RBGEL:2019:3848

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 30
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen van de werkgever in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een loonsanctie opgelegd aan de werkgever. De werknemer, die als docent werkzaam was, had zich op 12 september 2016 ziek gemeld vanwege rugklachten en concentratieproblemen. De werkgever had onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, wat leidde tot de verlenging van het tijdvak waarin de werknemer recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet tijdig het tweede spoortraject had opgestart, waardoor re-integratiekansen zijn gemist. De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen en het tijdig opstarten van re-integratietrajecten om de kansen op werkhervatting te maximaliseren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: 19/30

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.Th.A. Kampschreur),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder
(gemachtigde A. van Klaveren)

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarin [werknemer] (de werknemer) jegens eiseres als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 9 september 2019 (de loonsanctie).
Bij besluit van 23 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verder zijn [eiseres], teammanager bij eiseres, en [eiseres], beleidsmedewerker personeelszaken bij eiseres, verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De werknemer is als docent onderwijs werkzaam geweest in dienst van eiseres voor ongeveer 28 uur per week. Op 12 september 2016 heeft de werknemer zich wegens toegenomen rugklachten voor dit werk ziek gemeld. Ook had hij concentratieklachten. Op 13 juni 2018 heeft de werknemer een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Verzekeringsarts W.T.M. Swartjes heeft medisch onderzoek verricht, dat is vastgelegd in een rapport van 3 juli 2018, en een zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. M. Ekelens, arbeidsdeskundige van verweerder, heeft de re-integratieactiviteiten van eiseres beoordeeld en onvoldoende bevonden, waarna het primaire besluit is genomen. Naar aanleiding van het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar, heeft J. Schuurman, arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de re-integratieactiviteiten van eiseres opnieuw beoordeeld.
2. Verweerder heeft – onder verwijzing naar het door Schuurman op 19 november 2018 uitgebrachte rapport – aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen in het eerste spoor heeft verricht. Ook is daaraan ten grondslag gelegd dat het tweede spoortraject te laat is gestart en dat geen sprake is van een adequaat afgerond tweede spoortraject. Hierdoor zijn er mogelijk zowel in spoor 1 als 2 re-integratiekansen gemist. Volgens verweerder heeft eiseres geen deugdelijke grond voor het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de werknemer slechts marginale arbeidsmogelijkheden had, zodat eiseres al het mogelijke heeft gedaan en er geen re‑integratiekansen zijn gemist. Verwezen is onder meer naar een rapport van juridisch arbeidsdeskundig adviseur F. van den Berg van 1 maart 2019. Daarin heeft Van den Berg geconcludeerd dat het op basis van de door Swartjes opgestelde FML niet mogelijk is functies te duiden, zodat er op arbeidskundige gronden sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Volgens Van den Berg zijn er daarom op de arbeidsmarkt geen re-integratiemogelijkheden en kan de werknemer met zijn beperkingen hooguit werken op een beschutte werkplek.
4. Verweerder heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren. Overgelegd is een aanvullend rapport van Schuurman van 1 april 2019.
5 Artikel 25 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ziet op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re integratie-inspanningen heeft verricht. Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6. In de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling die wordt gevergd door de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Ook als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft, wordt geen loonsanctie opgelegd.
7. In de Werkwijze Poortwachter van 24 maart 2017 (werkwijze), een ten tijde hier van belang gehanteerde werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen, heeft verweerder een toelichting gegeven op de wijze waarop zij de geleverde re-integratie-inspanningen beoordeelt.
Onder 4.1. van de werkwijze is, voor zover thans van belang, beschreven dat als (aangepast) eigen werk niet kan, de werkgever in het eigen bedrijf op zoek moet gaan naar andere mogelijkheden om aan de zieke werknemer passend werk aan te bieden. Dit doet hij door uitgaande van het persoonsprofiel een inventarisatie uit te voeren van geschikt(e) (te maken) werkzaamheden op functie- en taakniveau en op basis van een weging tussen belasting en belastbaarheid. Opgemerkt is dat de werkgever en werknemer alle hervattingsmogelijkheden binnen de eigen organisatie moeten blijven onderzoeken zolang het dienstverband duurt. Dus ook na een wijziging in de belastbaarheid of een wijziging in de organisatie.
Een onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden in het eerste spoor bestaat in ieder geval uit een inventarisatie van de volgende 2 punten:
1. alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het niveau van de arbeidsongeschikte werknemer;
2. een beoordeling van de geschiktheid van elk van deze functies, op basis van een vergelijking van de daarin voorkomende belasting met de belastbaarheid van de werknemer, daarbij ook rekening houdend met zijn bekwaamheden.
Onder 4.2. van de werkwijze is beschreven dat zodra er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie, er een adequaat tweede spoortraject moet worden gestart om de hervattingskansen van de arbeidsongeschikte werknemer zo veel mogelijk te vergroten. Een tweede spoortraject moet uiterlijk binnen 6 weken na de eerstejaarsevaluatie (in de 52e verzuimweek) worden gestart. Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er binnen 3
maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden.
Onder 5 van de werkwijze is beschreven dat het voorkomt dat blijvend sprake is van marginale mogelijkheden. Hiermee wordt bedoeld dat de werknemer uiterst
beperkt is, tegen de grens van Geen Benutbare Mogelijkheden aan. Bij marginale mogelijkheden wordt verwacht dat er inspanningen worden gepleegd om te bekijken of deze geringe mogelijkheden kunnen worden benut. De focus moet hierbij vooral liggen op de mogelijkheden bij de eigen werkgever, omdat daar meer mogelijkheden zijn
voor aanpassing in taken, uren en belasting dan bij een andere werkgever. Inzet van een tweede spoortraject zal dan ook niet snel aan de orde zijn.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat van een bevredigend resultaat in de zin van de Beleidsregels geen sprake is, omdat vast staat dat het niet is gekomen tot structurele (gedeeltelijke) werkhervatting van de werknemer. Dat brengt mee dat verweerder gelet op de Beleidsregels kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare stukken voldoende steun bieden voor het standpunt van verweerder dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re integratie-inspanningen heeft verricht.
10. Uit het rapport van de door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige van 10 januari 2018 blijkt dat er in het kader van het eerste spoortraject alleen is gekeken naar functies die de werknemer zou kunnen verrichten op 1 functieniveau onder en 1 functieniveau boven de functie van de werknemer. Zoals ook Schuurman in zijn rapport van 19 november 2018 heeft overwogen, was gezien de beperkingen in het persoonlijk functioneren van de werknemer, op voorhand al duidelijk dat dergelijke functies niet passend zijn, omdat de werknemer is aangewezen op goed gestructureerd en routinematig werk. Een inventarisatie van alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het niveau van de arbeidsongeschikte werknemer en een beoordeling van de geschiktheid van elk van deze functies, op basis van een vergelijking van de daarin voorkomende belasting met de belastbaarheid van de werknemer, daarbij ook rekening houdend met zijn bekwaamheden heeft, naar eiseres ter zitting heeft bevestigd, niet plaatsgevonden. Dit betekent dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de herplaatsingsmogelijkheden van de werknemer binnen de organisatie van eiseres.
11. Ten aanzien van het tweede spoortraject wordt overwogen dat ten tijde van de eerstejaarsevaluatie geen sprake was van een concreet perspectief op een structurele werkhervatting bij eiseres, zodat het inzetten van dit traject niet achterwege kon blijven.
Het tweede spoortraject had rond 23 oktober 2017 moeten worden opgestart. Uit de procestukken blijkt dat dit spoor pas rond 24 januari 2018 is opgestart, zodat dit traject niet tijdig is opgestart.
12. Niet is gebleken dat bij de werknemer blijvend sprake is van marginale mogelijkheden als bedoeld onder 5 van de werkwijze. Swartjes heeft in zijn rapport van 3 juli 2018 geconcludeerd dat bij de werknemer geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook de bedrijfsarts Brouwers is niet uitgegaan van het bestaan van geen benutbare mogelijkheden bij de werknemer (in de betekenis van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden). De stelling van eiseres dat er bij de werknemer (mogelijk) sprake is van niet aangeboren hersenletsel (NAH) betekent niet (zonder meer) dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft, dan wel beperkingen heeft die tegen de grens van geen benutbare mogelijkheden aan liggen. In dat verband wordt nog opgemerkt dat zowel Swartjes als Brouwers zijn uitgegaan van het bestaan van cognitieve beperkingen bij de werknemer. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, voor zover eiseres heeft beoogd daartoe een verzoek te doen, een deskundige te benoemen voor onderzoek naar eventuele aanwezigheid van NAH bij de werknemer.
13. Gelet op wat hiervoor onder 12 is overwogen, kan niet worden geoordeeld dat inzet van een tweede spoortraject in dit geval niet aan de orde was. Nu het tweede spoortraject niet tijdig is opgestart, zijn mogelijk re-integratiekansen blijven liggen. Uit het rapport van Van den Berg kan niet worden afgeleid dat indien dit traject eerder was gestart, daarvan geen positief resultaat te verwachten zou zijn geweest. In dit verband wordt nog overwogen dat de (overigens niet onderbouwde) stelling van eiseres dat met de door Swartjes opgestelde FML geen functies uit het CBBS zijn te selecteren, niet ter zake doet. Het gaat erom te beoordelen of eiseres zich voldoende heeft ingespannen om de werknemer te laten re-integreren binnen de eigen organisatie en in een passende functie elders.
14. Het voorgaande betekent dat er aan eiseres terecht een loonsanctie is opgelegd.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. S.S. van Nijen en mr. M.P. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.