ECLI:NL:RBGEL:2019:379

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
18_6777
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. J.H. van Breda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake kunstgrasrollen en dwangsommen opgelegd door de gemeente Maasdriel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel een last onder dwangsom was opgelegd. De last hield in dat verzoekster de kunstgrasrollen die op haar perceel waren opgeslagen, diende te verwijderen en af te voeren naar een erkende locatie. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 januari 2019 hebben partijen overeenstemming bereikt over een verlenging van de termijn waarbinnen aan de lasten moest worden voldaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de begunstigingstermijn vastgesteld op 1 juli 2019. Dit biedt verzoekster de gelegenheid om te onderzoeken of verwerking van de kunstgrasrollen in Nederland mogelijk is, en om voorbereidingen te treffen voor verwerking in Denemarken. De voorzieningenrechter heeft de ordemaatregel van 21 december 2018 opgeheven en de begunstigingstermijn verlengd, zodat verzoekster kan voldoen aan de opgelegde last zonder direct geconfronteerd te worden met dwangsommen.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld, en dat het door verzoekster betaalde griffierecht door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6777

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Bos),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijkertijd met het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster] , zaaknummer AWB 18/6733, plaatsgevonden op 24 januari 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door V. Vaessen en mr. S. Haak.

Overwegingen

1. Verzoekster is eigenaresse van het perceel [locatie] te [woonplaats] . Een gedeelte van het perceel heeft verzoekster verhuurd aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) te [woonplaats] . Op 19 oktober 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente Maasdriel een controle uitgevoerd op het perceel en kunstgrasrollen daar aangetroffen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster als eigenaresse van het perceel gelast binnen zes weken na de verzenddatum van dit besluit:
- de kunstgrasrollen met rubber korrels of zand van zijn perceel aan de [locatie] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , sectie [kenmerk] , te verwijderen en verwijderd te houden;
- de kunstgrasrollen af te voeren naar een locatie die een vergunning heeft voor de opslag van afvalstoffen (voor kunstgrasrollen die rubbergranulaat bevatten);
- vóór het afvoeren van de kunstgrasrollen contact op te nemen met de Omgevingsdienst Rivierenland, toezichthouder de heer H. Asmus;
- na het afvoeren van de kunstgrasrollen de begeleidingsformulieren te overleggen waaruit blijkt dat de kunstgrasrollen naar een erkende locatie zijn afgevoerd.
Indien na afloop van de begunstigingstermijn blijkt dat verzoeker hieraan niet voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 30.000 ineens, zo staat in het bestreden besluit.
3. De begunstigingstermijn liep tot en met 24 december 2018. Omdat verweerder niet bereid was deze termijn te verlengen heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 21 december 2019 een ordemaatregel genomen waarbij het bestreden besluit is geschorst. Ter beoordeling staat nu of er aanleiding is deze schorsing al dan niet op te heffen of een andere voorziening te treffen.
4. Verzoekster stelt dat het onmogelijk is om tijdig aan de last te voldoen omdat er geen afvalverwerkende bedrijven met een milieuvergunning beschikbaar zijn om de kunstgrasrollen te recyclen. Zowel [bedrijf] als [bedrijf] te [woonplaats] hebben de recycling stilgelegd. De recentelijk gevormde ‘Alliantie van samenwerkende kunstgrasleveranciers en –aannemers’ ([bedrijf]), zal de komende maanden met GBN verwerkingsfaciliteit voor verwerking van de Nederlandse kunstgrasvelden openen. De verwachting is dat de kunstgrasrollen op korte termijn bij deze faciliteit kunnen worden verwerkt, aldus verzoekster.
5. Verweerder stelt dat het [bedrijf] gelegenheid en bereidheid heeft om binnen enkele weken na totstandkoming van een opdracht daartoe, de kunstgrasrollen in te nemen en te verwerken. Voor het exporteren van de kunstgrasrollen is wel toestemming nodig van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport in kader van de Europese Verordening inzake Overbrenging van Afvalstoffen (EVOA). De doorlooptijd van aanvraag daarvoor zal circa 4 maanden bedragen. In dit licht verzoekt verweerder de schorsing op te heffen en een begunstigingstermijn te bepalen van vijf maanden na datum van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Verweerder onderzoekt daarnaast ook of legale opslag niet toch binnen Nederland mogelijk is. Wanneer dat het geval is, voldoet een begunstigingstermijn van twee maanden vanaf de datum van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
6. Partijen zijn het erover eens, zo is ter zitting gebleken, dat de begunstigingstermijn kan worden opgeschort en verschillen van mening over de lengte van die termijn. De voorzieningenrechter zal, zoals overeengekomen ter zitting, de begunstigingstermijn opschorten tot 1 juli 2019. In de periode tot die datum kan contact worden opgenomen met GBN en [bedrijf] om te onderzoeken of verwerking in Nederland op korte termijn mogelijk is. Verder kan ook contact worden opgenomen met [bedrijf] in Denemarken om na te gaan of op korte termijn de kunstgrasrollen daar verwerkt kunnen worden. Ook zal verzoekster alvast toestemming vragen aan de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport voor het exporteren van de kunstgrasrollen naar Denemarken.
7. Om de verlenging van de begunstigingstermijn te bereiken, zal de voorzieningenrechter de bij uitspraak van 21 december 2018 getroffen ordemaatregel opheffen en zal hij een nieuwe voorziening treffen die ertoe strekt dat de begunstigingstermijn in het bestreden besluit wordt verlengd tot 1 juli 2019.
8. Mocht tegen 1 juli 2019 blijken dat de gegeven begunstigingstermijn niet lang genoeg is geweest, dan kan verzoekster natuurlijk een nieuw verzoek doen. Bij dat verzoek kan dan worden ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek naar de verwerking van de kunstgrasrollen in Nederland.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
10. Tevens zal worden bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht dient te vergoeden

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • heft de bij uitspraak van 21 december 2018 getroffen ordemaatregel op;
  • treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn wordt bepaald op 1 juli 2019;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van
€ 1.024;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht groot € 338 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.