In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die zich schuldig had gemaakt aan schuldheling. De veroordeelde, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van een grote hoeveelheid flessen champagne, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door een misdrijf waren verkregen. De rechtbank heeft op basis van de vordering van de officier van justitie vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, geschat moet worden op € 7.232,39. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening die rekening houdt met de totale opbrengst uit verkoop, inkoopkosten, veilingkosten en overige onkosten. De verdediging had verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of afwijzing van de vordering, maar de rechtbank heeft de berekeningen van de verdediging als uitgangspunt genomen en de vordering van de officier van justitie gematigd. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd aan de veroordeelde, die ook de verplichting heeft om dit bedrag terug te betalen.