In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een incident betreffende de rechtsmacht in een civiele procedure. De eisers, gezamenlijk aangeduid als [gezamenlijke eisers], hebben een vordering ingesteld tegen [naam verweerster] met betrekking tot de vernietiging van een schenking. De schenking, die in 2005 plaatsvond, betrof een bedrag van € 200.000,00 dat door [naam] aan [naam verweerster] was betaald. De eisers stelden dat de schenking rechtsgeldig was vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden en vorderden terugbetaling van het geschonken bedrag, vermeerderd met misgelopen beleggingsrendement.
De rechtbank heeft zich in het incident gebogen over de vraag of zij rechtsmacht had om van de vordering kennis te nemen. De eisers baseerden hun vordering op artikel 7 van de Herschikte EEX-verordening, waarin wordt bepaald dat de rechter van de plaats van uitvoering van de overeenkomst bevoegd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kenmerkende prestatie van de schenking de betaling van een geldsom was, die in dit geval in België heeft plaatsgevonden. Aangezien de betaling in België heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij onbevoegd was om van de vordering kennis te nemen.
De rechtbank heeft de incidentele vordering van [naam verweerster] toegewezen en de eisers veroordeeld in de proceskosten van het incident. Tevens zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten van de hoofdzaak, omdat zij nodeloos kosten hebben veroorzaakt door de zaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [naam verweerster] begroot op € 1.565,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 2 mei 2019.