ECLI:NL:RBGEL:2019:367

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
345998 KG ZA 18-514
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over scheidsmuur tussen twee gebouwen met vorderingen tot herstel en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee eigenaren van aangrenzende percelen in Arnhem. De kern van het geschil is de scheidsmuur tussen de gebouwen van de partijen en de vraag of deze mandelig is. Eiser, eigenaar van een schuur, heeft een nieuwe muur geplaatst en vordert dat gedaagden, eigenaren van een aangrenzend appartement, het dak van zijn schuur herstellen naar de staat van vóór 5 september 2018. Eiser stelt dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door delen van zijn dakbedekking en waterkering te verwijderen, wat heeft geleid tot waterschade in zijn schuur. Gedaagden betwisten de mandeligheid van de scheidsmuur en stellen dat zij gerechtigd waren om maatregelen te nemen om verdere schade te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Gedaagden worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen in reconventie, omdat zij niet bij advocaat zijn verschenen. De uitspraak is gedaan op 31 januari 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/345998 / KG ZA 18-514
Vonnis in kort geding van 31 januari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.A. Schenke te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1]

en
2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met twee producties van 6 december 2018
  • een aanvullende akte inhoudende wijziging van eis namens [eiser]
  • een brief met bijlagen A tot en met I van 15 januari 2019 tevens houdende de eis in reconventie van [gedaagden c.s.]
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 17 januari 2019
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door [eiser] overgelegde kleurenfoto’s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn eigenaars van aangrenzende percelen. [eiser] is eigenaar van [adres] te [woonplaats] en [gedaagden c.s.] van [adres] te [woonplaats] . Tussen de percelen staat een stenen scheidsmuur. Partijen hebben een jarenlang voortslepend geschil gehad over de stenen scheidsmuur. Ten aanzien van deze scheidsmuur heeft het gerechtshof Arhem-Leeuwarden in 2014 bepaald dat deze mandelig is.
2.2.
Op het achterste gedeelte van het perceel van [eiser] staat een schuur en op het achterste gedeelte van het perceel van [gedaagden c.s.] staat een appartement dat door hem wordt verhuurd. De schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] worden gescheiden door een scheidsmuur. Op het dak van de schuur en het appartement is omstreeks 1992 een waterkering aangebracht.
2.3.
[eiser] heeft ter uitbreiding en verhoging van zijn schuur een nieuwe muur geplaatst. Deze nieuwe muur is gebouwd op een in evenwijdige richting aan de scheidsmuur geplaatste stalen balk. In juli/augustus 2018 heeft [eiser] op het dak een aluminium profiel tegen de nieuwe muur geplaatst om lekkages te voorkomen.
2.4.
Op respectievelijk 5 september 2018 en 16 september 2018 heeft [gedaagden c.s.] delen van het door [eiser] geplaatste aluminium profiel verwijderd, alsmede een deel van de waterkering en heeft hij het dak van zijn appartement (laten) voorzien van nieuwe dakbedekking, die doorloopt tot aan de (nieuwe) muur van de schuur van [eiser] .
2.5.
Bij brief van 28 september 2018 heeft [gedaagden c.s.] het volgende aan de advocaat van [eiser] bericht:
“Tijdens het tussentijdse vonnis van 18 april 2018 bij punt 2.2.3 heeft uw cliënt [eiser] aangegeven bereid te zijn het dak en de zijmuur van zijn schuur los te maken van het tuinappartement. Dit heeft [eiser] “vrij” gemaakt door het dak te slopen.
Vervolgens is [eiser] verder omhoog gaan bouwen op onze privé muur, voor ons tuinappartement inmiddels, waardoor er met geen mogelijkheid meer werkzaamheden te verrichten zijn aan het boeiboord.
Mede daardoor heeft onze huurder bij sloopwerkzaamheden aan zijn schuur hinder ondervonden in de vorm van een ware muizenplaag en onlangs lekkage in het tuinappartement is door inspectie d.d. 5 september zelfs gebleken dat op de privé muur tussen de houten balklaag een betonnen balk geprutst is dat 5 tot 8 cm in onze spouwmuur terugloopt in het appartement. En 10 tot 15cm doorloopt naar de buitenmuur van het appartement die bestemd is voor een stenen muur op te metselen van circa 80 centimeter hoog, daar is onze privé muur niet tegen bestand. Ter opmerking alles wat op onze muur staat is dus van ons en dus ook de muur die [eiser] verder omhoog aan het metselen is.
[eiser] wil op deze manier onze privé buitenmuur als zijn binnenmuur van zijn schuur maken.
Dit bouwwerk moet [eiser] slopen waar geen toestemming voor gegeven is en ook geen bouwvergunning, verder moet hij het dak dicht maken (dakbedekking en een zinken kap met kraal) en boeiboord plaatsen zoals hij dat heeft toegezegd zodat wij altijd bij het boeiboord kunnen komen. Teneinde ook het terugplaatsen van nieuw schrikdraad is daarin ook gewenst (staat in Arrest d.d. 30-1-2012 punt 5.16).
Wij geven [eiser] 14 dagen na dagtekening de tijd om het op te lossen anders gaan wij dat doen en op laten wij het dak maken op zijn kosten. (…)”
2.6.
Bij brief van 3 oktober 2018 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagden c.s.] het volgende bericht:
“Van mijn cliënt, de heer [eiser] , uw buurman, moest ik vernemen dat u eigenmachtig een gedeelte van een aan mijn cliënt in eigendom toebehorende dakbedekking en aluminium profielen heeft gesloopt en tevens de waterkering heeft verwijderd welke de scheiding vormde tussen de daken en vervolgens zelf een nieuwe dakbedekking heeft aangebracht waardoor in feite een overbouwing is ontstaan over een gedeelte van het perceel van mijn cliënt.
Ik verzoek u en zo nodig sommeer ik u het dak in de oorspronkelijke vorm terug te brengen binnen een termijn van 14 dagen na heden, bij gebreke waarvan u mijn cliënt nadere rechtshandelingen zal nemen.”
2.7.
Op 20 oktober 2018 heeft [gedaagden c.s.] de resterende stukken van de waterkering en het aluminium profiel van het dak verwijderd en als noodvoorziening voor de waterafvoer van het dak een gat gemaakt in de dakbedekking.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden c.s.] zal veroordelen het dak van de schuur van [eiser] te herstellen naar de staat, zoals deze was vóór 5 september 2018. Daartoe dient de afvoer door het dak van schuur [huisnummer X] volledig te worden verwijderd en het gat in het dak van [huisnummer X] dient weer opgevuld te worden met beton. Aan de onderzijde in de schuur van [eiser] dient dit glad te worden afgewerkt. Tevens dient alle inmiddels zich voortdoende schimmelvorming aan de onderzijde van het dak te worden verwijderd;
II. [gedaagden c.s.] zal veroordelen de waterkering tussen beide schuren in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Dat houdt tevens in dat de afdichting tussen de dakbedekking en de nieuwe muur hersteld dient te worden door middel van een aluminium profiel en de dakbedekking zelf deugdelijk dient te worden hersteld. Daarbij dient alle schimmelvorming aan de onderzijde van het dak te worden verwijderd en het dak dient behandeld te worden met en schimmelwerend product, om te voorkomen dat de schimmel terugkomt;
III. [gedaagden c.s.] zal veroordelen alle herstelwerkzaamheden te laten verrichten door een professioneel bedrijf. Dit bedrijf dient minimaal 10 jaar garantie af te geven op alles wat wordt opgeleverd. Alle bouwafval dient door dat bedrijf na afloop van de werkzaamheden te worden afgevoerd;
IV. [gedaagden c.s.] zal veroordelen de door [gedaagden c.s.] gepleegde onrechtmatige daden, zoals hiervoor uiteengezet, op eigen kosten volledig ongedaan te maken op de wijze zoals hiervoor geformuleerd, binnen een termijn van 14 dagen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 indien aan deze veroordeling door [gedaagden c.s.] niet (tijdig) mocht worden voldaan;
V. voor het geval dat [gedaagden c.s.] niet aan de hiervoor omschreven veroordelingen voldoet, [eiser] zal machtigen om vorenbedoelde herstelwerkzaamheden op de hiervoor omschreven wijze te laten verrichten en [gedaagden c.s.] zal veroordelen in de kosten die daarmee gemoeid mochten zijn.
VI. [gedaagden c.s.] zal gebieden voortaan niet meer zonder toestemming van [eiser] veranderingen aan te brengen aan de eigendommen – in het bijzonder de schuur – van [eiser] in zijn (achter)tuin;
VII. [gedaagden c.s.] zal gebieden niet meer zonder toestemming van [eiser] zich op zijn grond te begeven;
VIII. [gedaagden c.s.] een te verbeuren dwangsom zal opleggen van € 50.000,00 voor het geval dat [gedaagden c.s.] niet voldoet aan de omschreven vorderingen genoemd onder sub I tot en met IV.
IX. [gedaagden c.s.] een te verbeuren dwangsom zal opleggen van € 25.000,00 indien [gedaagden c.s.] zich niet houdt aan de geboden zoals beschreven onder sub VI tot en met VII;
X. [gedaagden c.s.] een te verbeuren dwangsom zal opleggen van € 25.000,00 per vernieling voor het geval dat [gedaagden c.s.] opnieuw vernielingen aanbrengt aan de eigendommen – in het bijzonder de schuur – van [eiser] in zijn (achter)tuin;
XI. [gedaagden c.s.] zal veroordelen in de kosten van dit kort geding, de nakosten inbegrepen.
3.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn onder V. en VIII. vermelde vorderingen ingetrokken.
3.3.
[gedaagden c.s.] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden c.s.] vordert naar de voorzieningenrechter begrijpt:
dat het kadaster bij het geschil tussen partijen wordt betrokken;
dat het tuinappartement los van schuur van [eiser] zal worden gemaakt op kosten van [eiser] ;
dat het dak zal worden gemaakt zoals omschreven in de brief van 28 september 2018, kosten van € 2.200,00;
de waterschade aan zijn appartement ad € 650,00 wordt vergoed;
[eiser] zal worden veroordeeld om alle herstelwerkzaamheden te laten verrichten door een professioneel bedrijf, gespecialiseerd in dakbedekkingen en dat dit bedrijf minimaal 10 jaar garantie dient te geven op alles wat wordt opgeleverd;
een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 150,00 per dag indien [eiser] niet hieraan voldoet;
met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiser] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [gedaagden c.s.]
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
[eiser] vordert in dit kort geding, samengevat weergegeven, allerlei maatregelen om te bewerkstelligen dat [gedaagden c.s.] het dak van de schuur herstelt in de staat zoals deze was vóór 5 september 2018, dus voordat [gedaagden c.s.] de waterkering en het aluminium profiel had verwijderd, nieuwe dakbedekking had laten aanbrengen en een gat had gemaakt in de dakbedekking. [eiser] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat de scheidsmuur tussen zijn schuur en het appartement van [gedaagden c.s.] mandelig is, dat deze scheidsmuur zich bevindt onder de door [gedaagden c.s.] verwijderde waterkering en dat de opgehoogde muur van zijn schuur op de balk boven zijn eigen grond is gebouwd. Volgens [eiser] had [gedaagden c.s.] de waterkering en het door hem tegen zijn nieuwe muur geplaatste aluminium profiel niet mogen verwijderen en had [gedaagden c.s.] enkel nieuwe dakbedekking mogen aanbrengen op zijn eigen dak tot aan de waterkering. [eiser] stelt dat [gedaagden c.s.] door het verwijderen van de waterkering en het aluminium profiel en het aanbrengen van een gat in de dakbedekking zich schuldig heeft gemaakt aan eigenrichting en aldus onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [eiser] voert voorts aan dat hij schade lijdt, omdat er door het door [gedaagden c.s.] gemaakte gat in de nieuwe dakbedekking water zijn schuur in loopt. Om die reden heeft hij ook een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, aldus [eiser] . Daarnaast stelt [eiser] dat hij door een hulpkracht van [gedaagden c.s.] is bedreigd met een koevoet.
5.2.
[gedaagden c.s.] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [eiser] . [gedaagden c.s.] betwist dat de scheidsmuur tussen zijn appartement en de schuur van [eiser] mandelig is. Volgens [gedaagden c.s.] is de scheidsmuur zijn eigendom, omdat deze op zijn grond staat. Hij betwist dat de waterkering op het dak zich bevond boven de scheidsmuur en voert aan dat een strook van ongeveer 10 centimeter vanaf de waterkering richting het perceel van [eiser] zijn eigendom is. Ongeveer op die plaats bevindt zich de scheidsmuur volgens [gedaagden c.s.] [eiser] had volgens [gedaagden c.s.] dan ook zijn toestemming nodig om de dakbedekking los te maken en de stalen balk en het aluminiumprofiel te plaatsen. Volgens [gedaagden c.s.] is het juist [eiser] die eigenrichting heeft gepleegd. [gedaagden c.s.] stelt verder dat door het ondeskundig handelen van [eiser] lekkage is ontstaan in het door hem verhuurde appartement en dat de door [eiser] geplaatste stalen balk bovendien doorloopt tot in de spouwmuur en de buitenmuur van zijn appartement. Aangezien [eiser] niet heeft gereageerd op zijn brief van 28 september 2018, was hij gerechtigd om zelf maatregelen te nemen, ter voorkoming van verdere schade, aldus [gedaagden c.s.] Hij betwist voorts dat hij of een hulpkracht [eiser] heeft bedreigd.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Kern van het geschil tussen partijen is op welke plaats de scheidsmuur tussen de schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] staat en of er sprake is van een mandelige scheidsmuur. De beantwoording van deze vragen is van belang om vast te kunnen stellen of [gedaagden c.s.] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gerechtshof in een eerdere procedure in 2014 heeft bepaald dat de scheidsmuur tussen de percelen tot aan de schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] mandelig is. Ten aanzien van de scheidsmuur tussen de schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] is nog geen oordeel gegeven over de vraag of deze al dan niet mandelig is. Vast staat in ieder geval dat de schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] door één en dezelfde muur zijn gescheiden. In artikel 5:62 lid 2 BW is bepaald dat de scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende eigenaars toebehoren, gemeen hebben, gemeenschappelijk eigendom en mandelig is. De voorzieningenrechter is daarom vooralsnog van oordeel dat de scheidsmuur tussen de schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] mandelig is.
5.5.
Tussen partijen is verder in geschil op welke plaats de scheidsmuur zich bevindt. Zo stelt [eiser] dat de door [gedaagden c.s.] verwijderde waterkering als erfgrens diende en dat zich daaronder de scheidsmuur bevindt. [gedaagden c.s.] voert echter aan dat de scheidsmuur en de erfgrens zich circa 10 centimeter vanaf de waterkering richting het perceel van [eiser] bevinden. Partijen stellen over en weer dat de andere partij zonder toestemming werkzaamheden aan het dak heeft verricht, dan wel laten verrichten. Zij beschuldigen elkaar in dit verband over en weer van eigenrichting. Beide partijen hebben ter onderbouwing van hun standpunten foto’s overgelegd van de situatie ter plaatse. Op grond van deze foto’s en het verhandelde ter zitting kan in dit kort geding echter niet worden vastgesteld welke partij het gelijk aan zijn zijde heeft. Partijen staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar en de foto’s bieden op dit punt onvoldoende duidelijkheid. Gezien de uiteenlopende standpunten en de betwistingen van partijen over en weer, is nader onderzoek naar de feiten en mogelijk bewijslevering noodzakelijk om een oordeel te kunnen geven over dit geschil. Daarvoor is in kort geding echter geen plaats.
5.6.
Nu niet kan worden vastgesteld op welke plaats de scheidsmuur tussen de schuur van [eiser] en het appartement van [gedaagden c.s.] zich precies bevindt, kan evenmin worden vastgesteld of [eiser] zijn werkzaamheden had mogen uitvoeren zoals hij dat heeft gedaan en of [gedaagden c.s.] op zijn beurt die werkzaamheden weer ongedaan had mogen maken op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Onder deze omstandigheden kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat [gedaagden c.s.] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en aldus de schuur van [eiser] op zijn eigen kosten dient te herstellen naar de situatie zoals deze was vóór
5 september 2018.
5.7.
Op grond van de overgelegde foto’s is wel aannemelijk geworden dat er door het door [gedaagden c.s.] in het dak gemaakte gat, water in de schuur van [eiser] loopt en dat daarvoor op korte termijn een voorziening moet worden getroffen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de verhouding tussen partijen zodanig is verslechterd dat zij niet in onderling overleg, in afwachting van een eventuele te entameren bodemprocedure, al dan niet op gezamenlijke kosten een voorziening door een professioneel bedrijf kunnen laten aanbrengen. [gedaagden c.s.] heeft in dit verband gesteld dat het aanbrengen van een dergelijke voorziening circa € 500,00 kost. [eiser] heeft dit onvoldoende weersproken. Niet gesteld of gebleken is dat de aanleg van een (nood)voorziening zodanige kosten met zich brengt dat in dit stadium daarover een beslissing moet worden genomen. Verder is niet gebleken dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij zelf vooralsnog op eigen kosten een (nood)voorziening treft, in afwachting van een eventuele bodemprocedure waarin hij zo mogelijk een vergoeding kan vorderen van [gedaagden c.s.] . Dat een professioneel bedrijf voor het aanbrengen van een (nood)voorziening het dak van [gedaagden c.s.] moet betreden is niet gebleken.
5.8.
Voorts is niet komen vast te staan dat (een hulpkracht van) [gedaagden c.s.] [eiser] heeft bedreigd en evenmin dat [gedaagden c.s.] zich heeft begeven op het perceel van [eiser] . [eiser] heeft zijn stellingen, tegenover het verweer van [gedaagden c.s.] , onvoldoende onderbouwd.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] , mede vanwege gebrek aan spoedeisend belang, dienen te worden afgewezen.
5.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s.] worden begroot op € 297,00 ter zake van griffierecht.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7.1 van het Procesreglement kan een eis in reconventie alleen kan worden gedaan door een partij die bij advocaat is verschenen. Nu [gedaagden c.s.] niet bij advocaat is verschenen, kan hij geen vorderingen in reconventie instellen en zal hij in zijn vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.2.
[gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de reconventionele vorderingen van [gedaagden c.s.] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet inhoudelijk zijn besproken, worden de kosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [gedaagden c.s.] begroot op € 297,00,
in reconventie
7.3.
verklaart [gedaagden c.s.] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
7.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019.