In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in verband met de weigering van de Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) aan verzoeker, die in Denemarken was veroordeeld voor mensensmokkel. Verzoeker had een VOG aangevraagd ten behoeve van een chauffeurskaart, maar de minister voor Rechtsbescherming weigerde deze op basis van de strafrechtelijke veroordeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag rekening moet houden met de vraag of de feiten die in Denemarken bewezen zijn, ook in Nederland strafbaar zijn. Indien dat niet het geval is, kan er geen sprake zijn van een strafbaar feit in de zin van het objectieve criterium voor de VOG. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de minister en bepaalde dat verzoeker behandeld moet worden alsof hij in het bezit is van de VOG, totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.