ECLI:NL:RBGEL:2019:3649

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4129
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) op basis van een Deense strafrechtelijke veroordeling voor mensensmokkel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in verband met de weigering van de Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) aan verzoeker, die in Denemarken was veroordeeld voor mensensmokkel. Verzoeker had een VOG aangevraagd ten behoeve van een chauffeurskaart, maar de minister voor Rechtsbescherming weigerde deze op basis van de strafrechtelijke veroordeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag rekening moet houden met de vraag of de feiten die in Denemarken bewezen zijn, ook in Nederland strafbaar zijn. Indien dat niet het geval is, kan er geen sprake zijn van een strafbaar feit in de zin van het objectieve criterium voor de VOG. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de minister en bepaalde dat verzoeker behandeld moet worden alsof hij in het bezit is van de VOG, totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4129

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

(gemachtigde: mr. V.N. Chaudron)

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2019 heeft verweerder geweigerd aan verzoeker een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) te verlenen.
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1. Op 12 april 2019 heeft verzoeker een VOG aangevraagd ten behoeve van de aanvraag van een chauffeurskaart VCT bij [bedrijf] te [woonplaats] . Op 2 december 2018 is verzoeker aangehouden in Denemarken op verdenking van mensensmokkel. Verzoeker vervoerde een [nationaliteit] vrouw vanuit Nederland naar [land] . Dit heeft geleid tot een veroordeling door de Deense strafrechter op [datum] wegens “Udelaendinggeloven, menneskesmugling” (mensensmokkel) tot een gevangenisstraf van 40 dagen, een inreisverbod van zes jaar en confiscatie. Deze uitspraak is op [datum] onherroepelijk geworden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toetsing aan het objectieve criteria er toe leidt dat de aanvraag tot verstrekking van een VOG dient te worden afgewezen. Het belang van de samenleving weegt zwaarder dan het belang van verzoeker.
3. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt de afgifte van een VOG geweigerd indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan. Voor de beoordeling van de aanvraag om de VOG heeft verweerder gebruik gemaakt van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de Beleidsregels). Indien de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie maakt verweerder voor de beoordeling of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is gebruik van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de in de justitiële documentatie opgenomen feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een risico vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het subjectieve criterium ziet op de omstandigheden van het geval die er toe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving bij de aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
4. Beide partijen zijn van mening dat voldaan is aan het objectieve criterium. Maar de gronden die verzoeker aanvoert, kunnen wel tot twijfel leiden of voldaan is aan het objectieve criterium. Daarom betrekt de voorzieningenrechter toch het objectieve criterium in zijn overwegingen. In dat criterium staat ter beoordeling of de strafbare feiten, op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen. Verweerder moet bij de toepassing van het objectieve criterium onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. [1] Verzoeker heeft een VOG aangevraagd ten behoeve van zijn chauffeurskaart. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag terecht het screeningsprofiel "Chauffeurskaart" van toepassing verklaard. In de taxibranche gelden hoge integriteitseisen [2] .
4.1.
Verweerder maakt uit de omschrijving van de strafbare feiten op dat het om mensensmokkel gaat en dat dit in Nederland ook een strafbaar feit is dat door justitie intensief wordt aangepakt.
4.2.
Verzoeker stelt onderbouwd dat sprake is van een verschil in strafbaarheid van het handelen van verzoeker in Denemarken en in Nederland. Anders dan in Denemarken moet in Nederland sprake zijn van opzet dan wel schuld in de zin van een ‘weet of ernstig vermoeden van schuld’. Verzoeker stelt dat hij een opdracht heeft gekregen via het [bedrijf] voor een taxirit van een buitenlandse vrouw uit Nieuw-Zeeland tegen een redelijke prijs van Nijmegen naar [land] . Hij heeft het legitimatiebewijs van de vrouw gecontroleerd en betaling heeft vooraf per creditcard plaatsgevonden. Naar Nederlands recht valt verzoeker niets te verwijten.
4.3.
Verweerder moet bij die beoordeling uitgaan van de strafrechtelijke uitspraak. Maar indien de feiten die de Deense strafrechter bewezen heeft geacht, in Nederland niet strafbaar zijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in het objectief criterium. Verweerder kan dat beoordelen aan de hand van een vergelijking van de Deense en de Nederlandse strafbepalingen. Dat heeft verweerder niet gedaan voorafgaand aan het bestreden besluit, maar dat zal wel moeten gebeuren voordat een besluit op bezwaar wordt genomen.
5. Omdat niet beoordeeld is of het handelen van verzoeker in Nederland strafbaar is, heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Gelet hierop en gelet op het belang van verzoeker om zijn werkzaamheden voort te zetten in afwachting van het besluit op bezwaar ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker tot twee weken nadat verweerder een besluit op het bezwaarschrift aan verzoeker heeft bekendgemaakt dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van een VOG.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024. [3]

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van de gevraagde VOG, tot twee weken nadat verweerder een besluit op het bezwaarschrift heeft bekendgemaakt aan verzoeker;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024;
  • gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht groot €174 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zo overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4242.
2.Uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:74.
3.1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1.