ECLI:NL:RBGEL:2019:3628

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
7746370
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van alimentatie en verrekening van gezamenlijke bankrekening na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, gaat het om een vordering van de man tegen de vrouw, zijn ex-echtgenote, met betrekking tot alimentatie en de verrekening van een gezamenlijke bankrekening na hun echtscheiding. De man heeft de vrouw aangeklaagd voor een bedrag van € 3.332,95, vermeerderd met wettelijke rente, alsook voor buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De vordering is gebaseerd op de stelling dat de vrouw nog alimentatie voor hun kinderen moet betalen over de periode van 15 april 2016 tot 21 augustus 2017, en dat zij meer heeft opgenomen van de gezamenlijke bankrekening dan zij heeft gestort.

De procedure begon met een tussenvonnis op 8 mei 2019, gevolgd door een zitting op 6 augustus 2019. Tijdens deze zitting is geprobeerd om partijen tot een onderling overleg te brengen, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vrouw op basis van een echtscheidingsconvenant verplicht was om alimentatie te betalen vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking, 21 augustus 2017, en dat er geen verplichting was voor de periode daarvoor. De vordering van de man tot nakoming van deze verplichting werd afgewezen.

Wat betreft de gezamenlijke bankrekening, heeft de kantonrechter geoordeeld dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend, wat betekent dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben buiten hetgeen in het convenant is vastgelegd. De man heeft geen aanspraak gemaakt op het bedrag dat hij nu vordert, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit onderdeel van de vordering ook om die reden moet worden afgewezen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7746370 \ CV EXPL 19-5984
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[de man]
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2019 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief namens de man met daarbij de producties 11 tot en met 13;
- de aantekeningen van de griffier van de zitting van 6 augustus 2019.
1.2.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter onderzocht of partijen in overleg konden treden over hetgeen wat hen daadwerkelijk verdeeld houdt, het achterliggende geschil, en waarvan de vordering in deze procedure enkel een uitvloeisel is. Partijen hebben daarover nagedacht, maar zijn niet tot inhoudelijk overleg gekomen. Daarom zal de kantonrechter in dit vonnis een oordeel geven over de vordering.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 3 november 1994 onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd. Zij hebben samen twee zoons: [zoon 1] , die nu 20 jaar oud is en [zoon 2] , die nu 17 jaar oud is.
2.2.
Op 15 april 2016 heeft de man de woning waarin partijen woonden verlaten. Hij is ergens anders gaan wonen. [zoon 1] en [zoon 2] zijn bij de man gaan wonen.
2.3.
In een beschikking van 21 augustus 2017 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Aan de beschikking zijn een echtscheidingsconvenant, dat partijen hebben getekend op 23 juni 2017, en een ouderschapsplan gehecht.
2.4.
In het convenant zijn de afspraken vastgelegd die partijen in het kader van de scheiding met elkaar hebben gemaakt. Voor zover in deze zaak van belang staat in het convenant dat partijen in het ouderschapsplan hebben afgesproken dat de vrouw aan de man € 74 per kind per maand zal betalen. Dat is kinderalimentatie voor [zoon 2] en een bijdrage in het levensonderhoud voor [zoon 1] . De verplichting voor de vrouw ging volgens het convenant in op de datum waarop de rechtbank de echtscheidingsbeschikking zou wijzen. De vrouw heeft aan deze verplichting steeds voldaan.
2.5.
Verder is in het convenant vastgelegd hoe partijen het huwelijkse vermogen zouden afwikkelen. Als peildatum voor het bepalen van de omvang van het te verrekenen vermogen is 15 februari 2016 overeengekomen. Dit hadden partijen al in een eerdere overeenkomst van 30 april 2016 afgesproken. In het convenant staat dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen na uitvoering van de in het convenant vastgelegde afspraken.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De man wil dat de vrouw bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan hem te betalen € 3.332,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2017, althans vanaf de datum van dagvaarding en daarnaast tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw nog € 2.368 voor de kinderen moet betalen, over de periode 15 april 2016 tot en met 21 augustus 2017. Daarnaast moet de vrouw nog € 964,95 betalen, zo vindt de man, omdat zij meer van de gezamenlijke bankrekening van partijen heeft opgenomen dan zij heeft gestort. Dat is gebeurd in de periode vanaf de feitelijke scheiding van partijen tot de opheffing van de rekening.
3.3.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is het niet eens met de vorderingen. Zij vindt dat de rechter moet oordelen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man niet kan worden ontvangen in zijn vordering, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten. Op het verweer van de vrouw wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, ingegaan.

4.De beoordeling

De belangen van partijen
4.1.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter met partijen gesproken over de inhoud van de zaak, te weten de vorderingen en de verweren daartegen. Ook is er gesproken over wat partijen bezig houdt. Duidelijk is geworden dat de man het gevoel heeft dat hij lang, zowel praktisch als financieel, alleen voor de opvoeding van [zoon 1] en [zoon 2] heeft gestaan. Hij heeft het gevoel dat de vrouw onvoldoende heeft bijgedragen. De vrouw heeft het veel verdriet gedaan dat het contact tussen haar en [zoon 2] en [zoon 1] lang niet goed is geweest. [zoon 1] woont nu weer bij de vrouw, met [zoon 2] heeft zij momenteel beperkt contact.
4.2.
De kantonrechter heeft begrepen dat het de man eigenlijk te doen is om het vergaren van een bedrag waarmee [zoon 1] en [zoon 2] tijdens hun studie vooruit kunnen, zodat zij niet (veel) hoeven te lenen. De vrouw heeft gezegd dat zij wil bijdragen in de studiekosten. Zij wil wel graag op de hoogte worden gesteld welke kosten dat zijn. De vrouw wil graag proberen met de man en [zoon 1] en [zoon 2] in overleg, bijvoorbeeld onder leiding van een mediator, afspraken te maken hierover. De man heeft voorgesteld dat de vrouw tussen de € 200 en € 250 per maand gaat bijdragen. Hij is, gelet op de verhoudingen tussen partijen, bang dat [zoon 1] en [zoon 2] via de rechter een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud zullen moeten afdwingen.
4.3.
De kantonrechter heeft met partijen gesproken over mogelijke oplossingen op dit punt. Daar zijn partijen niet over in gesprek geraakt. Dat komt, zo heeft de kantonrechter het idee, doordat de man de verplichtingen van de vrouw deels baseert op het verleden, te weten de in deze procedure ingestelde vorderingen, waarmee de vrouw het niet eens is. Daarnaast is er de moeizame verhouding tussen partijen. Het lukt hen al jaren niet om met elkaar te praten op een goede manier. De kantonrechter heeft tijdens de zitting al gezegd dat partijen moeite moeten doen om samen met [zoon 2] en [zoon 1] tot afspraken te komen. Dat is in het belang van hen alle vier. Op beide partijen rust wat dat betreft een inspanningsverplichting.
4.4.
In deze procedure kan de kantonrechter, nu partijen op dit punt niet verder zijn gekomen, alleen een oordeel geven over de vordering van de man. Dat zal hij hierna doen.
Het oordeel over de vordering
Alimentatie
4.5.
De man zegt dat partijen weliswaar zijn overeengekomen dat de vrouw vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking, 21 augustus 2017, alimentatie voor [zoon 2] en [zoon 1] zou betalen, maar dat zij ook onderhoudsplichtig was in de periode vanaf dat partijen gescheiden gingen leven, te weten 15 april 2016. De vordering van de man komt neer op een vordering tot nakoming van die gestelde verplichting.
4.6.
Op zichzelf klopt het dat de vrouw over de gehele periode, op grond van de wet, onderhoudsplichtig is jegens [zoon 2] en [zoon 1] , maar de inhoud van die onderhoudsverplichting wordt bepaald door een afspraak van partijen zelf of door de rechter. Daarbij gaat het om de hoogte van de bijdrage op basis van behoefte en draagkracht en ook wanneer deze ingaat. In dit geval hebben partijen afgesproken dat de vrouw vanaf 21 augustus 2017 zou gaan betalen. Er is dus geen verplichting voor de vrouw over de periode daarvoor afgesproken of door de rechter bepaald en de man kan daarom ook geen nakoming daarvan vorderen. Alleen al daarom wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen.
4.7.
Het is overigens ook niet waarschijnlijk dat een rechter nu nog zal bepalen dat de vrouw moet bijdragen over de eerdere periode dan 21 augustus 2017 omdat de rechter behoedzaam gebruik maakt van de mogelijkheid een verplichting over het verleden op te leggen. Daarbij komt in deze zaak dat partijen een andere afspraak hebben gemaakt, die verband houdt met alle andere afspraken in het convenant, en de vrouw heeft zich ook aan deze afspraak gehouden. Het ligt dan niet in de rede om in weerwil van dat samenstel van afspraken nog aan één partij een nadere verplichting op te leggen.
Geld van de gezamenlijke bankrekening
4.8.
Uit wat partijen hebben verteld, leidt de kantonrechter af dat zij nog geruime tijd nadat zij uit elkaar waren, tot in oktober 2017, een gezamenlijke bankrekening hebben behouden. Nadat zij uit elkaar waren, hebben zij allebei ook nog een periode geld op deze rekening gestort. Dit was bedoeld voor uitgaven ten behoeve van de huishouding en de kinderen. De man zegt dat de vrouw meer heeft opgenomen dan zij heeft gestort, dat dit teveel opgenomen bedrag dus alleen voor haarzelf kan zijn geweest en dat zij dit daarom moet terugbetalen.
4.9.
De kantonrechter ziet dat partijen in het convenant hebben afgesproken dat zij elkaar zogenoemde finale kwijting verlenen. Dit betekent dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben buiten hetgeen in het convenant is vastgelegd. Daaronder valt ook de gezamenlijke bankrekening, enerzijds omdat de man niet heeft betwist dat de finale kwijting de gehele afwikkeling van het huwelijkse vermogen beslaat en anderzijds, en dat is het belangrijkste, omdat uit de verhalen van partijen blijkt dat tijdens het mediationtraject dat tot het convenant heeft geleid afspraken zijn gemaakt over de gezamenlijke bankrekening. Partijen hebben afgesproken het resterende saldo te verdelen. De man heeft toen geen aanspraak gemaakt op het bedrag dat hij nu vordert. Hij geeft daar als verklaring voor dat hij destijds veel aan zijn hoofd had, met de scheiding en de opvoeding van de kinderen. De kantonrechter vindt dat voorstelbaar, maar feit blijft dat de man een bindende afspraak heeft gemaakt over de gezamenlijke bankrekening.
4.10.
De finale kwijting maakt dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen en ook al zou dit anders zijn, dan is sprake van rechtsverwerking. De vrouw heeft gezegd dat zij er niet meer op hoefde te rekenen dat de man deze vordering zou instellen en de kantonrechter is het hier op grond van het tijdsverloop en de inhoud van de gesprekken en afspraken hierover tussen partijen mee eens.
Tot slot
4.11.
De door de man gevorderde hoofdsom wordt afgewezen. Daarom worden ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen.
4.12.
In zaken tussen partijen die getrouwd zijn geweest, wordt normaal gesproken geoordeeld dat zij allebei hun eigen proceskosten moeten dragen. Dit heet compensatie van kosten. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden wordt anders geoordeeld. De kantonrechter vindt dat er geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, en zal tot genoemde compensatie beslissen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op