ECLI:NL:RBGEL:2019:3542

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
C/05/355851/KZ RK 19-117
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Ruyterkade 128 B.V., gevestigd te Amsterdam, op 2 juli 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, rechter bij de Rechtbank Gelderland. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een civiele procedure waarin De Ruyterkade 128 B.V. betrokken was. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2019 zou de rechter zich volgens verzoekster partijdig hebben opgesteld, wat leidde tot de indruk van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek te laat is ingediend, meer dan drie maanden na de bekendwording van de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen. De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd op de vermeende vooringenomenheid van de rechter. Bovendien heeft de wrakingskamer overwogen dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de aangevoerde gronden niet tot een gegronde wraking zouden hebben geleid. De rechtbank heeft de beslissing op 23 juli 2019 openbaar uitgesproken, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/355851/ KZ RK 19/117
Beslissing van 23 juli 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Ruyterkade 128 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. B. Santen,
strekkende tot wraking van
mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek,
rechter in deze rechtbank.
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 juli 2019
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 8 juli 2019
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2019.
1.2
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [naam directeur] , statutair-directeur van verzoekster, bijgestaan door mr. Santen voornoemd
- mr. P.F.M. Verstegen
- de rechter is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele procedure met zaak
nummer NL18.15452 tussen verzoekster en de [naam verweerder inzake nl18.15452] (verder te noemen [naam verweerder inzake nl18.15452] ), bijgestaan door mr. P.FM. Verstegen.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de mondelinge behandeling van bovenstaande civiele zaak is sprake geweest van feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster althans ten aanzien van de door haar ingenomen standpunten een vooringenomenheid koestert. De rechter heeft tijdens de zitting onvoldoende oog en oor getoond voor de feitelijke en juridische positie van verzoekster. Het meest pregnant toonde die vooringenomenheid zich toen de rechter, in reactie op de opmerking van de statutair-directeur van [naam verweerder inzake nl18.15452] dat hij nog nooit juridische conflicten had gehad, opmerkte: “Ik heb de heer [naam verweerder inzake nl18.15452] ook nog nooit bij mij in de rechtszaal gehad”. De rechter heeft zich daarmee aan de zijde van [naam verweerder inzake nl18.15452] geschaard en impliciet gesuggereerd dat [naam verweerder inzake nl18.15452] van onbesproken gedrag is en dat de vordering van verzoekster dus niet op goede gronden gebaseerd kan zijn. Tijdens het vervolg van de zitting is de bij verzoekster ontstane indruk dat de rechter vooringenomen is nog een aantal keren bevestigd. Pogingen van verzoekster om haar standpunten te verduidelijken zijn door de rechter afgewimpeld zonder deze aan te horen en inhoudelijk af te wegen. Vervolgens heeft de rechter als voorlopig oordeel gegeven dat verzoekster er verstandig aan zou doen de zaak te schikken, omdat zij een groot risico liep dat haar vordering als ongegrond afgewezen zou worden. Aldus heeft de rechter er blijk van gegeven vooringenomen te zijn jegens verzoekster, althans heeft zij de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verzoekster in haar wrakingsverzoek kan worden ontvangen.
3.2
Ingevolge artikel 37 lid 1 Rv dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden.
3.3
De feiten en omstandigheden die verzoekster voor de wraking heeft aangevoerd, hebben alle betrekking op het verloop van de mondelinge behandeling die op 25 maart 2019 heeft plaatsgevonden. Het verzoek is ingediend op 3 juli 2019, dus meer dan drie maanden na het bekend worden van de desbetreffende feiten en omstandigheden. Niet valt in te zien dat verzoekster niet tijdens of - indien zij zich even had willen beraden - kort na de zitting van 25 maart 2019 haar wrakingsverzoek heeft kunnen indienen.
3.4
Verzoekster heeft zich er ter zitting van de wrakingskamer op beroepen dat een wrakingverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding mits dit gebeurt vóór de einduitspraak. Dit is op zich juist, maar het laat hetgeen in punt 3.3 is overwogen onverlet. Tot het moment dat de rechter een einduitspraak heeft gedaan mag een betrokkene aan de orde stellen dat bij hem of haar de vrees is ontstaan dat de rechter niet onpartijdig is. Dit moet hij of zij echter steeds doen zodra de feiten en omstandigheden die de betrokkene daaraan ten grondslag legt, zich hebben voorgedaan. Aan deze voorwaarde is in dit geval niet voldaan. Desgevraagd heeft de advocaat van verzoekster verklaard met de indiening van het verzoek gewacht te hebben vanwege een bepaalde mate van schroom om een dergelijk middel in te zetten, alsmede vanwege de schikkingsonderhandelingen die nog liepen. Deze omstandigheden maken de te late indiening van het wrakingsverzoek echter niet verschoonbaar. Het had in de rede gelegen, zeker nu verzoekster aangeeft dat zij meent dat zij als gevolg van de wijze waarop de rechter de zaak ter zitting behandeld heeft een slechtere uitgangspositie in de schikkingsonderhandelingen heeft verkregen, om zich direct na de zitting over het indienen van het wrakingsverzoek te beraden en vervolgens kort daarna over te gaan tot de daadwerkelijke indiening van het verzoek. Dat de advocaat van verzoekster heeft gemeend daarmee te kunnen wachten, dient voor risico van verzoekster te blijven.
3.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek.
3.6
Overigens ziet de wrakingskamer aanleiding te overwegen dat ook indien het wrakingsverzoek tijdig was ingediend het door verzoekster aangevoerde niet tot een gegronde wraking had kunnen leiden.
3.7
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.8
Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. De wijze waarop de zaak ter comparitie is behandeld, in combinatie met het non-verbale gedrag van de rechter hebben kennelijk bij verzoekster de subjectieve vrees voor bij de rechter aanwezige vooringenomenheid doen ontstaan. Naar het oordeel van de wrakingskamer is echter niet aannemelijk geworden dat die vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.8.1
De opmerking van de rechter dat zij de statutair-directeur van de wederpartij “nog nooit bij haar in de rechtszaal heeft gehad” is niet meer dan een feitelijke constatering. Hieruit blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid, noch is daardoor de schijn van vooringenomenheid opgewekt.
3.8.2
Voorts is niet gebleken dat verzoekster tijdens het verloop van de zitting onvoldoende haar standpunten naar voren heeft kunnen brengen. In de aantekeningen van de mondelinge behandeling is terug te lezen dat beide partijen hun standpunten hebben kunnen toelichten alvorens de rechter partijen heeft bevraagd op de punten die in haar ogen nadere toelichting behoefden. Ook in die fase hebben beide partijen blijkens de zittingsaantekeningen de kans gekregen hun verhaal te doen. Dat betogen van de gemachtigde van verzoekster door de rechter zijn afgewimpeld dan wel afgekapt, is door verzoekster onvoldoende geconcretiseerd. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoekster in dit verband als voorbeeld genoemd dat de uiteenzetting van zijn standpunt ten aanzien van de klachtplicht met betrekking tot gebreken aan de toiletten is afgekapt, maar dat betoog heeft de gemachtigde blijkens de zittingsaantekeningen wel degelijk naar voren kunnen brengen. Het is immers door de griffier genoteerd. Andere voorbeelden heeft verzoekster niet genoemd. Het kennelijk bij verzoekster ontstane gevoel dat de rechter zich reeds prematuur een definitief oordeel had aangemeten over de uitkomst van de procedure, zonder open te staan voor argumenten die haar van het tegendeel zouden kunnen overtuigen, is dan ook niet objectief gerechtvaardigd.
3.8.3
Dat de rechter ten slotte aan het eind van de comparitie haar voorlopige oordeel heeft gegeven over de zaak kan evenmin grond opleveren voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid. Het behoort immers tot de normale gang van zaken ter comparitie dat de behandelend rechter, indien hij daartoe aanleiding ziet, partijen – nadat zij in de gelegenheid zijn geweest om hun standpunt toe te lichten – reeds ter zitting in kennis kan stellen van zijn voorlopig oordeel over het voorliggende geschil, waarna partijen daarop desgewenst nog kunnen reageren, hetgeen verzoekster blijkens de zittingsaantekeningen ook heeft gedaan. De omstandigheid dat dit voorlopig oordeel vooral voor verzoekster ongunstig uitviel, maakt dit niet anders. Het staat een rechter, zeker tijdens een comparitie, vrij om partijen in kennis te stellen van hetgeen hij tot dan toe uit de processtukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid. Ook partijen hebben er belang bij om te vernemen hoe de rechter tegen de zaak aankijkt. Dat verzoekster het niet eens is met het voorlopige oordeel is geen grond voor wraking.

4.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.P. Lambooij, voorzitter, mrs. P.J.C. Cremers en
E. Schippers, rechters, in tegenwoordigheid van [naam griffier] en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.