ECLI:NL:RBGEL:2019:3484

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
05.077971.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting en vernieling in een instelling met gevaar voor goederen en personeel

Op 1 augustus 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2019 in Wolfheze opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van een instelling, met gevaar voor de goederen in die kamer en voor zwaar lichamelijk letsel van het personeel. De verdachte, geboren in 1974 en verblijvend bij FPA De Boog, werd ook beschuldigd van vernieling van kantoorinventaris. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan brandstichting en vernieling, maar sprak hem vrij van bedreiging. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 150 dagen geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 100 dagen op, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een alcoholverbod. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05.077971.19
Datum uitspraak : 1 augustus 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,
verblijvend bij FPA De Boog in Warnsveld,
raadsman: mr. W. Vahl, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Wolfheze in de gemeente Renkum opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (0.78) van een gebouw van Pro Persona/Iriszorg gelegen aan de Wolfheze 2 , immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk papier en/of karton op/bij zijn bed aangestoken, althans een brandversnellend middel, aangebracht aan/op dat bed althans dat brandversnellende middel, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan zijn kamer en/of bed en/of gordijnen en/of dekens en/of de inventaris geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en/of een naastgelegen kamers en/of het gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of het personeel van dat gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Wolfheze, gemeente Renkum opzettelijk en wederrechtelijk
een kantoorruimte en/of computers en/of potjes en/of een whiteboard en/of een deel van de inventaris van die kantoorruimte in gebouw De Lantaarn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Iriszorg en/of Pro Persona toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Wolfheze, gemeente Renkum [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met kracht een schaar en/of scharen en/of met kantoorartikelen gevulde potjes en/of andere voorwerpen naar de hoofden/lichamen van die [getuige 1] en/of [getuige 2] te gooien en/of daarbij te roepen: " Ga weg , jullie zijn de duivels" althans woorden van gelijke aard/strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2. Voor feit 3 acht zij onvoldoende bewijs aanwezig en heeft zij vrijspraak gevraagd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feiten 1 en 2 kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 heeft hij opgemerkt dat de brand niet dusdanig is geweest dat er gevaar voor de naastgelegen kamers of het gebouw was. Voor feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij meent dat geen sprake is geweest van een strafrechtelijke bedreiging. Bovendien vraagt hij zich af of met het gooien van een schaar zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank grondt het bewijs op:
- de verklaring van aangeefster [aangeefster] [2] ;
- de verklaringen van de getuigen [getuige 1] [3] en [getuige 2] [4] ;
- de verklaring van verdachte bij de politie [5] en ter terechtzitting [6] .
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat verdachte papier en/of karton op zijn bed heeft gelegd en dat met een aansteker heeft aangestoken. [getuige 1] heeft samen met het hoofd van de nachtdienst de brand geblust. De rechtbank is van oordeel dat door de brand gevaar is ontstaan voor de goederen in de kamer waar verdachte verbleef. Ook is gevaar ontstaan voor de medewerkers die tijdens de brand in de kamer van verdachte zijn geweest. Zij liepen immers het risico zich te verbranden dan wel rook in te ademen. Dat door de brand ook gevaar voor naastliggende kamers dan wel het gebouw en gevaar voor bewoners is ontstaan acht de rechtbank niet bewezen. Daarvoor bevat het dossier onvoldoende bewijs. Meer in het bijzonder ontbreekt een rapport van de brandweer met betrekking tot de precieze aard van de brand en het daardoor veroorzaakte gevaar.
Feit 2
[getuige 2] heeft verklaard dat verdachte op 2 april 2019 in het kantoor was dat gelegen is tegenover de kamer van verdachte op de afdeling Lantaarn van Pro Persona in Wolfheze. Hij flipte opeens en begon met alles te gooien wat hij kon pakken. Verdachte heeft alles in het kantoor vernield. [7]
Volgens [aangeefster] heeft verdachte computers uit de kast gepakt en deze kapot gesmeten. Hij pakte andere voorwerpen zoals scharen en potjes uit de kast en gooide deze naar het personeel. Hij heeft ook diverse white boards van de muur getrokken en kapot gegooid. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij het kantoor is ingelopen toen zijn begeleiders aan het blussen waren. In een waas heeft hij alles wat hij kon pakken gepakt. [9] Hij heeft met een computer gegooid en een spiegel en kastje omgegooid. [10] Ook heeft hij een flesje naar een van de medewerkers gegooid. [11]
De rechtbank acht op grond van voornoemde verklaringen bewezen dat verdachte inventaris uit de kantoorruimte op de afdeling Lantaarn, zoals computers en white boards, heeft vernield. Dat leidt tot de conclusie dat de rechtbank feit 2 bewezen acht.
Feit 3
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de bedreiging ten laste gelegd onder feit 3. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks2 april 2019 te Wolfheze in de gemeente Renkum opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (0.78) van een gebouw van Pro Persona/Iriszorg gelegen aan de Wolfheze 2, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk papier en/of karton op
/bijzijn bed aangestoken,
althans een brandversnellend middel, aangebracht aan/op dat bed althans dat brandversnellende middel, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),ten gevolge waarvan zijn
kamer en/ofbed
en/of gordijnenen/of dekens
en/of de inventarisgeheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer
en/of een naastgelegen kamers en/of het gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en
/of levensgevaar en/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
de bewoners en/ofhet personeel van dat gebouw,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks2 april 2019 te Wolfheze, gemeente Renkum opzettelijk en wederrechtelijk
een kantoorruimte en/ofcomputers en
/ofpotjes en
/ofeen whiteboard en/of een deel van de inventaris van de kantoorruimte in gebouw De Lantaarn,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Iriszorg en/of Pro Persona toebehoorden, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 112 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan verdachte dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een voorwaardelijke werkstraf bepleit. Hij heeft betoogd dat een gevangenisstraf niet passend is, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte is een psychiatrisch patiënt. Bij dergelijke kwetsbare personen heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur geen meerwaarde. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsman opgemerkt dat niet de reclassering zou moeten beoordelen tot wanneer de (klinische) behandeling nodig zou zijn. Die beoordeling zou moeten worden gedaan door de behandelaar(s). Ook de beoordeling of begeleid wonen nodig is, zou door de behandelaar(s) moeten worden gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Hij heeft papier en/of karton op zijn bed in brand gestoken, waardoor een vlam is ontstaan van ongeveer 50 cm. Door de brand is gevaar ontstaan voor de goederen in de kamer van verdachte en voor zwaar lichamelijk letsel voor het personeel dat op het moment van de brand in verdachtes kamer is geweest om verdachte van zijn kamer te halen en om de brand te blussen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling. Hij is het kantoor van de afdeling ingegaan, heeft daar vernielingen aangericht en diverse goederen kapot gegooid.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitiarapport dat op 21 juni 2019 over verdachte is uitgebracht door psycholoog N. van der Weegen. Daaruit komt naar voren dat verdachte functioneert op zwakbegaafd intellectueel niveau en dat sprake is van een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Zijn persoonlijkheid is door een samenspel van de lichte verstandelijke beperking en doordat hij beschermd is opgegroeid, niet uitgegroeid tot een volwassen persoonlijkheid. De probleemoplossende vaardigheden en emotieregulatie-vaardigheden schieten te kort. Er is verder sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Als de leefomstandigheden van verdachte stabiel en gestructureerd zijn, wordt het recidiverisico als laag tot matig ingeschat. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Van der Weegen meent dat verdachte gebaat is bij een behandeling waar hij leert omgaan met zijn verstandelijke beperking en zijn stoornis in alcoholgebruik en waar hij leert zijn copingsvaardigheden en emotieregulatievaardigheden te vergroten. De behandeling kan gedaan worden in een instelling met expertise op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking en forensische problematiek, zoals FPA De Boog. Vanuit deze kliniek kan vervolgens geleidelijk aan toegewerkt worden naar een vorm van zelfstandig wonen met begeleiding van een FACT-team. Van der Weegen meent dat begeleid wonen, in een rustige omgeving mogelijk een goede optie is.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsrapporten van Tactus van 27 april 2019, 8 mei 2019 en 12 juli 2019. Uit laatstgenoemd rapport komt naar voren dat de reclassering het wenselijk vindt dat de behandeling in FPA De Boog en het reclasseringstoezicht worden voorgezet. Uit het rapport komt ook naar voren dat de psychiater van De Boog van mening is dat sprake is van een psychotische kwetsbaarheid bij verdachte. Verdachte is in De Boog ingesteld op medicatie. De reclassering acht van belang dat verdachte aansluitend aan de klinische behandeling naar een beschermde woonvorm gaat om verder te resocialiseren en ondersteund te worden in het dagelijks leven. Volgens de behandelaars en zijn familie is betrokkene niet zelfredzaam genoeg om zelfstandig te wonen. Met een verblijf in een beschermd wonen setting zal betrokkene meer stabiel blijven en daarmee wordt volgens de reclassering de kans op recidive verlaagd.
De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • een alcoholverbod;
  • opname in een zorginstelling;
  • een ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een (voorwaardelijke) werkstraf zoals door de raadsman bepleit, geen recht doet aan de ernst van, met name, de brandstichting. Een gevangenisstraf is gelet op de brandstichting de enige passende straf. De rechtbank heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte een paar dagen voor het incident psychotisch ontregeld is geraakt en dat hij toen is overgeplaatst naar de gesloten afdeling. Verdachte was achterdochtig en in paniek; hij dacht dat hij doorlopend in zijn kamer werd bekeken en hij had daarom onder andere stopcontacten afgeplakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niemand kwaad wilde doen. Hij wilde met zijn handelen alleen bereiken dat de politie en brandweer zouden komen en dat hij door de politie zou worden meegenomen.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 100 dagen passend. De rechtbank zal daarvan 62 dagen in voorwaardelijke vorm opleggen om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Het voorwaardelijk deel is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan.
De rechtbank zal bijzondere voorwaarden opleggen zoals hierna vermeld en de proeftijd bepalen op drie jaren. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een dergelijk misdrijf zal begaan als de behandeling bij De Boog wordt onderbroken. De rechtbank zal daarom bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 62 (tweeënzestig) dagen
  • stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Hij dient zich te melden bij Tactus Reclassering in Zutphen of een soortgelijke instelling als hij een uitnodiging daartoe ontvangt. Daarna dient hij zich gedurende de proeftijd te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de controle op de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende maximaal 12 maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen bij FPA De Boog in Warnsveld, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich na afronding van de klinische behandeling onder behandeling zal stellen van Iriszorg Verslavingszorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en voor zover de behandelaars van de instelling waar veroordeelde zijn klinische behandeling heeft ondergaan in overleg met de reclassering dat nodig vinden. Veroordeelde zal zich in dat geval houden aan het (dag-)programma dat de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht,
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet - geschorste - bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2019.
Mr. Marijs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019144507, gesloten op 3 april 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , p. 13.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 20-21.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , geen paginanummer.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 26.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , geen paginanummer.
8.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , p. 13.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 26-27.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.